| |||||
Als versteend stond Mandy daar, terwijl het zingen doorging boven de klanken van een onzichtbaar koor uit, dat ver voorbij de horizon een prachtig achtergrondgezang voor het lied van dit kind zong. Ze kon haar ogen niet van het smalle ruggetje af houden. Niet van het glanzende haar wegdraaien en niet van de handjes die met fijn wit zand en… edelstenen!? …aan het spelen waren. Het achtergrondkoor zong door terwijl het stemmetje van het prachtige kind stokte. Schokkende schoudertjes. Handjes die het zand en de edelstenen lieten glippen en voor het nog afgewende gezichtje gehouden werden. Een gekromd ruggetje en tranen die kleine glinsterende bolletjes in het zachte, witte zand vormden. Tot dit moment had Mandy het niet aangedurfd om haar aanwezigheid kenbaar te maken, maar dit werd haar teveel. Ze liep met voorzichtige passen snel naar het kind en legde haar arm zachtjes om de schoudertjes, die nog heftiger begonnen te schokken. Meteen toen ze ging zitten voelde Mandy hoe de kleine handjes haar stevig vastgrepen en het kleintje het gezichtje tegen haar borst verborg. Wat haar het meest aangreep, was de ontdekking dat er blijkbaar in de hemel óók verdriet kon zijn. Ze wist niets te zeggen en liet de dreumes maar rustig tegen haar uithuilen. Ze voelde dat dat ook maar even het beste was. Het was vreemd zoals het huilen van dit kind haar eigen verdriet even naar de achtergrond leek te schuiven. Toch kwamen bij haar ook tranen omhoog, maar meer om het hartverscheurende snikken van het kindje dat ze vasthield dan om haar eigen pijn. Ze boog haar hoofd voorover en drukte een kus op het zacht glanzende haar dat heerlijk fris rook. Het verhevigde het snikken eventjes, maar al snel werd het minder. Ze voelde hoe de rust weerkeerde in het kinderhartje en liet vertederd toe dat het zich tegen haar aan vlijde. Toen werd het stil. Van de hevige, onregelmatig stotende uiting van intens verdriet verzachtten de bewegingen van de schoudertjes tot een gelijkmatige, rustige ademhaling. Ze keek neer op het kleine hoofdje. Het kind dwong zichzelf nu op te kijken in de zachte ogen van deze jonge vrouw die zomaar was gekomen als trooster, toen het te moeilijk werd om te blijven zingen. Mandy’s blik ontmoette die van het kind. Een verlegen lachje over en weer. „Hoi,” was alles wat Mandy even wist te zeggen. Het was ook zó vreemd! „Bedankt, mevrouw,” was het nog natrillende antwoord van de jonge pracht in haar armen. Toen vroeg het: „Wie bent u?” „Ik ben Mandy,” gaf Mandy als antwoord. „En wie ben jij?” Dit ontlokte een brede glimlach op het gezichtje. Een glimlach die Mandy vaag bekend voorkwam. Ze had echter geen tijd om hierover na te denken omdat het glimlachende kindergezichtje zich naar haar optrok en haar de prachtigste naam die Mandy ooit gehoord had in het oor fluisterde. „Dát is een mooie naam!” Ze was er stil van. Van die stilte maakte het kind gebruik om trots te vertellen dat het Jezus Zelf was geweest Die het die naam gegeven had. Toen verschoof het de aandacht weer naar Mandy met de vraag hoe lang zij al ‘hier’ was en vanwege de korte periode die het als antwoord kreeg kwam de volgende vraag: „Hoeveel anderen hebt u hier al ontmoet?” „Jij bent de eerste,” zei Mandy naar waarheid. Nu was het de beurt aan het kind om even stil te zijn. „O,” was de stille reactie. „En hoe lang ben jij al hier?” Het was de meest logische vraag die bij Mandy opkwam op dat moment. „Zo lang als ik leef,” was het antwoord. „Ik kan me niets anders herinneren.” „O,” zei Mandy nu, en daar had het kleintje in haar armen de grootste schik om. Het viel haar nu op dat het kind voor de leeftijd waarop ze het schatte zich zo ongelooflijk goed kon uitdrukken met woorden. „Mandy?” „Ja?” „Mag ik u iets laten zien?” „Ja hoor, op één voorwaarde,” zei ze. Het kind keek haar vragend aan. „Spreek me alsjeblieft gewoon aan met ‘jij’ en ‘je’, oké?” Een stralend lachje was haar beloning. „Goed!” |
|||||
|