| |||||
De rest van de avond ging grotendeels aan Marit voorbij. Ze voelde zich zo vredig, zo rustig na die “uitbarsting”. Tijdens het kringgebed dankte ze God stilletjes voor zichzelf. “Ik denk dat ik stap één van mijn queeste gezet heb, Vader. Maar wat is de volgende stap? Het lijkt wel of die bergen steeds weer terugkomen... moet ik daar wat mee? Wilt U heel duidelijk zijn in uw aanwijzingen?” Samen met Lucia fietste ze iets na 22.00 uur richting het station, omdat haar vriendin nog door zou reizen naar haar ouders in Doetinchem. Ze zwegen beiden, maar de stilte was minder beladen dan op de heenweg. Marit keek naar de wolkjes die ze uitblies, en naar de sterren die zo helder boven hen straalden. Ze genoot van de rust. Pas toen ze het drukke stationsplein op kwamen, verbrak Lucia de stilte. “God is aan het werk, of niet?” Marit glimlachte. Het was geen geforceerde lach dit keer. “Het is nog maar het begin, denk ik,” zei ze. “Ik weet dat je voor me bidt, Lucie. Dank je wel. En blijf het doen... want ik heb het nog hard nodig.” Lucia knikte alleen maar, omdat er plotseling een brok in haar keel zat die ze niet weggeslikt kreeg. Marit gaf haar vriendin een knuffel. “Ik loop even met je mee naar het perron.” Samen stonden ze even later op de trein te wachten. “Kom je zondag bij mij?” vroeg Marit. “De katten kunnen wel wat gezelschap gebruiken, ik ben bang dat ik ze veel alleen gelaten heb de laatste tijd.” Lucia lachte. “Geen probleem. Zal ik een toetje meenemen?” Terwijl ze nog sprak, kraakte de speaker op het perron. “Dames en heren, over enkele minuten komt binnen op spoor 10 de vertraagde CityNightLine naar Basel en Zürich.” Lucia haalde haar wenkbrauwen op en keek op de gele vertrekstaat vlak naast hen. “Dat is knap! Die komt alleen nog maar uit Amsterdam en heeft nu al zoveel vertraging!” Ze zag niet dat Marit een paar tinten bleker was geworden, en dat ze zich vast moest grijpen aan een reclamebord omdat haar benen vervaarlijk wankelden. Op dat moment reed de trein naar Doetinchem en Winterswijk binnen. Lucia draaide zich weer naar haar vriendin toe. “Och, je ziet gewoon wit van de kou!” schrok ze. “Je zult wel doodop zijn na vanavond. Ga maar gauw naar huis, lief dat je nog even met me mee liep.” Lucia glimlachte warm naar haar vriendin en knuffelde haar even. Algauw was ze in de beslagen trein verdwenen. Marit stond nog stil op dezelfde plek. Haar oren suisden en haar hart klopte in haar keel. Omroepberichten, de geluiden van de mensen om haar heen, alles leek vertraagd bij haar binnen te komen, alsof ze verstopt zat in een grote, glazen stolp. Langzaam draaide ze zich om naar de trap toe en begon te lopen. Twee minuten later stond ze op perron 10. De CityNightLine was net binnengereden, en het was een drukte van jewelste. Vakantiegangers probeerden hun tassen en in sommige gevallen zelfs snowboards en ski’s door de smalle deurtjes naar binnen te krijgen. Het was een gezellige drukte. Marit stond op een kleine afstand toe te kijken. Daar was ‘ie weer, die trein naar Zwitserland. De kriebel in haar buik was ook terug. De tranen kwamen niet, dit keer. Heel bewust liet ze haar ogen langs de coupés gaan, en de indrukken over zich heen komen. De geuren, de beelden, ze waren er net zoals een paar dagen geleden. Ze was niet eens verbaasd de vriendelijke stem opnieuw te horen. “Fraülein? Bent u dat weer?” De jongeman stapte naar buiten en keek haar aan. Nu pas zag Marit wat een mooie, bruine ogen hij had. Er straalde wijsheid van uit, en gezag. “Ja, daar ben ik weer,” zei ze. “Ik geloof dat het zo zijn moet.” “Hier sta ik, en kan niet anders,” sprak de jongeman. Marit herkende de woorden van Luther, en lachte. Nu pas hoorde ze wat een grappig accent hij had. Zwitsers? Maar nog voor ze het kon vragen, zag ze het sein op groen schieten. “Wacht even,” zei de jongeman en hij rende terug de trein in. Een paar tellen later stond hij weer buiten. “Ik weet ook niet waarom,” sprak hij raadselachtig en met een plotseling rood gezicht. Toen gaf hij haar een envelop in handen. Verderop liet de conducteur zijn fluitje horen. De jongeman keek Marit nog even aan. Toen sprong hij de trein weer in. De deurtjes klapten vlak achter hem dicht. Verbaasd bleef Marit de trein nastaren. |
|||||
|