| |||||
Voor de misschien wel twintigste keer klonk de klassieke zin door de uitgestrekte hal, al veel vlotter en soepeler dan de eerste keren maar nog altijd zonder het infinitiefteken. Gabriëlle keek, luisterde en voelde intens geconcentreerd mee hoe Lidhia al die lijnen en puntjes in klanken omzette: misschien zou zij het wel kunnen onthouden! Als ze nòg eens zouden wisselen — ze hoopte van niet maar eerder behaalde resultaten boden geen garantie voor de toekomst — dan zou zij misschien dit onderzoek kunnen voortzetten. Stel je voor dat zij het als eerste voor elkaar kreeg om die zin volledig uit te spreken! Dàt zou mooi zijn, dagdroomde Gabriëlle, al was het haar niet helemaal duidelijk waaròm dat dan wel mooi zou zijn. Ze legde de realiteit er even naast en besefte dat zij volledig hulpeloos was met Lidhia’s pantserplaten — en die zou ze toch ècht moeten kunnen aansturen, wilde zij die klanken vormen! Geduldig zette Lidhia intussen door, waarbij steeds het bescheiden infinitiefteken onuitgesproken voorbijgleed. De prinses negeerde het nu gewoon. Blijkbaar wilde ze éérst de rest van de zin onder de knie krijgen, zodat ze de ontbrekende schakel later zó zou kunnen invoegen. Een geluid waarvan de oorsprong ergens achter haar lag, leidde haar aandacht plotseling af. Ze draaide zich om en ontdekte dat haar lijfwachten hetzelfde gedaan hadden: al hun aandacht was gericht op twee lichtende figuurtjes ergens ver boven en rechts van hen. „Medica!” herkende Lidhia het wit met lichtblauwe patroon in de verte. Die andere was natuurlijk haar lijfwacht. De bekende vrouwenstem klonk, in wollige echo’s gehuld. Er viel op deze afstand niets van te maken. „Ik kan die zin bijna uitspreken!” riep de enthousiaste Lidhia, vanwege haar positie met beduidend minder echo’s, maar aan het ophalen van Ishtarans schouders te oordelen reikten Lidhia’s woorden evenmin tot aan het plafond. Het volgende moment keken de drie lijfwachten geamuseerd toe hoe de medica en de prinses elkaar wenkten — aan beide kanten zonder enig resultaat. De medica gaf als eerste toe en kwam naar beneden gezwommen. Even later kon er dan eindelijk met klanken en woorden gecommuniceerd worden. „Medica? Ik kan die zin al bijna compleet uitspreken, hoor maar!” riep Lidhia, waarop ze een enkele demonstratie inzette. Ishtaran wachtte met reageren tot ze de prinses bereikt had en zei: „Het klinkt inderdaad heel aardig, Hoogheid. Maar er gebeurt niets?” Bij die vraag keek ze eens ongemerkt opzij naar Vertoc en Kamisec. Lidhia antwoordde al: „Nee, ik heb de uitspraak van dat ene boogje — het infinitiefteken — nog niet door…” „Gelukkig maar,” wisselde Ishtaran een begrijpende glimlach met Lidhia’s lijfwachten. „Ik kan mij namelijk niet voorstellen, Hoogheid, dat uw huidige actie zou worden goedgekeurd door uw ouders. Niemand weet immers wat er allemaal zou kunnen gebeuren!?” Oprecht verrast keek Lidhia de medica aan en vroeg met een vanzelfsprekendheid die Ishtaran na àl die jaren nog steeds verbaasde: „Maar ik heb die zin niet compleet, dan kàn er toch niks gebeuren!?” „Nee, dat is ook zo,” antwoordde Ishtaran, die zich gewonnen gaf. „Toch meen ik mij te herinneren dat u uw vader een belofte hebt gedaan om niet meer alleen de gangen in te gaan.” Lidhia haalde al verontwaardigd water maar de medica was haar voor: „Ja, ik wéét het: uw lijfwachten waren er dit keer bij. En daarom zal ik er verder niets van zeggen.” „Dank u,” vond Lidhia, waarop haar nieuwsgierigheid het overnam. „Hoe wist u dat ik hierheen was gegaan?” Een kort glimlachje van de medica ging vooraf aan haar antwoord. „Een jonge prinses die enkele uren lang de besturing over haar lichaam grotendeels kwijt was geweest, verliet de bibliotheek zodra ze de positieve betekenis van de lichtende zin compleet gehoord had. Heel moeilijk was het niet om het doel van uw zelfopgelegde missie te beredeneren, Hoogheid.” Lidhia gaf een verlegen glimlachje ter bevestiging. De medica vervolgde: „Uw vader had mij gevraagd in uw directe omgeving te blijven ter medische ondersteuning. Vandaar mijn aanwezigheid alhier. Maar het is zo aanstonds tijd voor het diner. Ik kwam u eigenlijk halen.” Flauw glinsterden de lichtgrijze wanden onder het kleurenschijnsel van hun verlichting terwijl prinses Lidhia en medica Ishtaran naast elkaar door de oostelijke gang zwommen. Zwijgend. Voor hen uit zwom Ishtarans lijfwacht, majoor Harvoc met zijn rood-witte uitstraling; van achter en boven hen werd de gang scherp in de gaten gehouden door Vertoc en Kamisec. „Denkt u óók niet dat het fantastisch zou zijn als we de tunnel naar dat àndere Liliaño open zouden krijgen?” vroeg Lidhia, toen ze de cilinder onderaan de paleisschacht naderden. „U denkt dat het de toegang tot een tunnel is?” concludeerde de medica. Lidhia knikte. „Misschien wel,” aarzelde Ishtaran. „Waarom zou ú het zo fantastisch vinden, als ik zo vrij mag zijn daarnaar te informeren?” Ze keek opzij naar het profieltje van de prinses, maar Lidhia wendde haar gezichtje af; slikte eens moeilijk. „Omdat het volgens mij het uiteindelijke doel is van onze zoektocht,” zei de prinses toen. „Het uiteindelijke — of een tussenfase?” probeerde Ishtaran te nuanceren. „Dàt kan óók, ja,” overwoog Lidhia die aangereikte optie. Ze kwamen bij het hoekpunt onderaan de schacht. Hier hield Lidhia even stil om met een trillende zucht water om zich heen te kijken — en vooral naar de hoek. Na een paar tellen kruiste haar blik heel even die van Ishtaran. Direct keek ze weg; zette ze zich met haar flippers af op de bodem, om vlak boven de medica de laatste etappe van hun terugkeer naar de oppervlakte aan te vangen. De matte klank in haar stem paste volgens Ishtaran precies bij de verbeten uitdrukking die van haar gezichtje gestraald had. Lidhia zei: „De zoektocht is in ieder geval nog niet voorbij, medica.” |
|||||
|