| |||||
De laatste zonnestralen streelden zacht over het winterse, dorre landschap. Park Sonsbeek was in ieder jaargetijde mooi, bedacht Marit terwijl ze haar omgeving op zich in liet werken, en langzaam de stress van drie vroege diensten uit haar lichaam weg voelde vloeien. Eigenlijk was het net te koud, om hier op een bankje te zitten. Maar hoe aanlokkelijk de gedachte aan haar warme huisje ook was, ze wilde niet meteen de drukte van de stad weer in. Hoe heerlijk was het, dat ziekenhuis Rijnstate middenin de natuur lag. In de verte klonken nog een paar laatste stemmen; de meeste wandelaars waren al naar huis. In gedachten zag Marit moeders aan het fornuis staan, vaders onderweg naar huis van hun werk, kinderen die met rode blossen op hun wangen speelden of met hun huiswerk bezig waren. Dát was de reden dat ze hier nu zat. Hoe lief de katten ook waren, ze konden in geen geval de leegte compenseren in haar huis, in haar hart. “Mila, kom je kijken bij de waterval?” Een peutertje van amper drie jaar oud kwam richting Marits bankje gehobbeld. Het jongetje had een rode wollen muts op en dito sjaal en wantjes, en hij leek op een Michelinmannetje, zo dik was hij ingepakt. Algauw werd hij gevolgd door een meisje van hooguit vijf, dat grappige blonde vlechten had die onder haar grijs met roze muts uit kwamen. Het jongetje rende langs het bankje verder naar de waterval, maar het meisje bleef even staan. “Waarom zit je hier?” vroeg ze met een geïnteresseerde blik in haar ogen. “Ik zit na te denken,” glimlachte Marit. Ze verwachtte een vragende blik, maar in plaats daarvan knikte het meisje alleen maar. “Ik snap het,” zei ze. “O,” reageerde Marit verbaasd. “Ja!” was de enthousiaste reactie. “In het park is alles mooi en rustig. En mama zegt dat je dan echt stil kunt worden. Ik vind dat ook fijn. Maar niet als het zo koud is!” Met die woorden huppelde ze haar broertje achterna. Algauw verdwenen ze uit het zicht. Marit keek het meisje met open mond na. Wat een wijsheid voor zo’n klein dametje... Even dacht ze aan de verhalen over toen zij en Jasper klein waren. Had haar oma niet gezegd dat zij ook altijd met van die serieuze gesprekken begon? Oma... haar gedachten dwaalden af van de kinderen. Ze was al veel te lang niet naar haar oma geweest. Marit maakt een aantekening op de to do-lijst in haar hoofd. Oma en opa van den Heuvel hadden haar en Jasper ook zo vaak mee naar dit park genomen. Eendjes voeren, kijken bij de waterval... ze hoorde nog oma’s waarschuwende stem. En denk erom: nooit alleen bij de waterval spelen! Op dat moment besefte ze dat de kinderen al lang en breed uit het zicht waren. En er was geen volwassene achteraan gekomen... Snel stond Marit op, een pijnlijk “au” onderdrukkend toen ze haar heup voelde protesteren. Met stevige passen liep ze het bekende pad af, richting het meest favoriete plekje van het park. Het geruis dat al op de achtergrond aanwezig was bij het bankje, zwol aan. Marits ogen speurden de omgeving af zodra ze de rotspartij in haar blikveld kreeg. Niets te zien aan de voorkant, of naast de krachtige waterstralen. Bovenop dan misschien? Het zou er vast glad zijn, want de afgelopen nachten had het soms licht gevroren. Nog 15 meter, dan zou ze er zijn. Plotseling verstijfde ze. Boven de rotsen van de waterval was een paadje, met een smalle plank over het water. Daarnaast bevond zich een rotspartij waar je op kon klimmen om over het randje te kijken. Precies daar, vlakbij de rand, verscheen de rode muts van het kleine jongetje. Niet doen! Het zweet brak Marit uit. Daar waar ze op haar werk vanuit een impuls razendsnel kon handelen als dat nodig was, voelde ze nu hoe haar benen slap werden. Haar hart klopte in haar keel. Ze wilden schreeuwen, maar er kwam geen geluid. Een plotseling gevoel van misselijkheid welde in haar op en ze sloot haar ogen toen hij zijn evenwicht leek te verliezen. Een hard gegil drong door tot in Marits diepste vezels. |
|||||
|