| |||||
Toen Marit de volgende morgen wakker werd, voelde ze haar lichaam protesteren. Het was 5.45 uur, en het liefst had ze zich nog even omgedraaid, maar de nieuwe werkweek was aangebroken. Ze had drie dagdiensten en twee avonddiensten voor zich, en kon zich de luxe van uitslapen dus niet permitteren. Moeizaam rekte ze zich uit en liet ze haar benen over de rand van haar bed glijden. Met haar ogen nog half dicht vond ze de weg naar de badkamer. Eerst maar een plons koud water over haar gezicht... Buiten was alles nog donker. Eind februari, en nog geen spoortje licht te zien buiten rond deze tijd. Nog een paar weken, dan zou het al een stuk makkelijker opstaan zijn. Dan kon ze weer veilig door park Sonsbeek fietsen op weg naar het ziekenhuis, in plaats van de omweg door de verlichte straten van Arnhem-Noord te moeten nemen. Tegen de tijd dat ze op de afdeling interne geneeskunde was aangekomen, voelde Marit zich geradbraakt. Haar tempo lag een stuk lager dan anders, en iedere beweging maakte dat ze meer op een oud vrouwtje ging lijken. Met opgetrokken wenkbrauwen keek haar collega Karin haar aan. “Wat heb jij gedaan?” vroeg ze. “Het was toch niet glad vanmorgen?” “Ongelukje met de fiets, gisteren,” legde Marit uit. “Had weinig met gladheid te maken maar des te meer met ongeconcentreerdheid...” Karin grinnikte even. Ze kon zich er iets bij voorstellen. Marit stond er om bekend dat ze uitstekend werk leverde als verpleegkundige, maar elke collega wist dat ze ook momenten had dat ze zo volkomen vaag op vragen reageerde dat het niet anders kon dan dat ze weer had staan dagdromen. “Hoe is het hier verder?” vroeg Marit, die wist dat Karin er al twee dagdiensten op had zitten. “Vrij rustig, als je het vergelijkt met de buren,” antwoordde Karin. Toen ze Marits vragende ogen zag, maakte ze een skiënde beweging. “De eerste week van de voorjaarsvakantie zit er weer op, dus bij trauma liggen aardig wat pechvogels die met een gipsvlucht naar huis zijn gekomen. Ik snap niet wat mensen er leuk aan vinden. Brrr, die kou en die hoge bergen... doe mij maar een lekker warm strand!” Marit rolde met haar ogen, hetgeen Karin opvatte als een bevestiging van haar woorden. Ze zag niet dat het gezicht van haar collega een paar tinten roder was geworden dan daarvoor. “Ik ga maar eens aan de slag,” zei Marit om zichzelf een houding te geven. Terwijl ze de gang op liep, probeerde ze haar plots versnelde hartslag onder controle te krijgen. Weer die bergen... “Wilt U met iets duidelijk maken, Heer?” vroeg ze binnensmonds. “Maar wat dan?” Veel tijd om er verder over na te denken kreeg ze niet, want haar pieper gaf aan dat iemand haar nodig had. Ze zette haar eigen zorgen van zich af, en besloot zich voor 200% op haar patiënten te gaan richten. Die hadden meer aandacht nodig dan zij! |
|||||
|