| |||||
„Een reuzenkrab als waakdier,” gromde generaal Korfos, die zijn pols pijnlijk betastte. „Dat was het laatste wat ik daar verwachtte. Maar, Sire? U had gelijk: het staat er vol met mogelijke kostbaarheden die zeer zeker niet uit Liliaño afkomstig zijn. Dat en het vreemde spul vormden de aanleiding tot mijn waarschuwing om geen ioloy te gebruiken.” „Het zou de goederen kunnen beschadigen,” concludeerde Rehinor, die zich intussen weer bij het kleine gezelschap had gevoegd en naast zijn eigen lijfwachten de drie militairen meegenomen had, die op verschillende plaatsen op hem hadden gewacht. Hij was snel op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkelingen. „Is het een grote grot?” wilde Silvaeo weten. „Ongeveer twee bij drie tarai, Sire,” knikte de generaal. „En één hoog, of misschien iets minder.” „Goed,” vond de koning, waarop hij zich tot zijn jongste dochter richtte en vroeg: „Tirashya, zijn er in deze gang, voor zover jij ervan afweet, opvallende onregelmatigheden?” „Uhmmm,” reageerde Tirashya direct nadenkend. „Nee, niet ècht. Het enige aparte is de kerker met het gevallen traliehek: de zevende vanuit de achterwand. Dat is dan de kerker van de drie ontsnapte gevangenen, toch?” „Misschien wel,” luidde het vage antwoord van haar vader, die de mogelijkheid leek te overwegen. „Kun je ons die kerker eens laten zien? Dat vreemde spul in die berging is nog lang niet bezonken, dus we hebben wel even de tijd.” Tirashya knikte opgewekt en zei uitnodigend: „Volg mij maar!” Met een grijns keek Silvaeo de generaal aan, waarop hij het jonge meisje volgde: de kaarsrechte gang door. De anderen volgden zijn voorbeeld. Terug langs de opening naar de schacht ging het, en verder door de betrekkelijke duisternis die nu even moest wijken voor hun kleurrijke schijnsels. „Hier is het,” kondigde Tirashya even later aan, terwijl zij zèlf over het hekwerk heen zwom, dat plat op de bodem van ‘haar’ gang lag, naast de kerker die het ooit afgesloten had. Silvaeo zwom naar rechts de cel binnen die Tirashya zich zo levendig herinnerde van haar angstige avontuur hier beneden. „Niets opvallends, hè?” vroeg Eliyna geïnteresseerd, maar vanuit haar positie in de gang. „Het ziet er niet naar uit, nee,” concludeerde Silvaeo. „Zo op het eerste gezicht lijkt het onwaarschijnlijk dat de geheime gang in deze kerker uitmondt — wat, als dat wèl het geval is, getuigt van de vakkundigheid van de arbeiders! Tirashya, wat zie jij hier allemaal, meisje?” „O!” deed het prinsesje plotseling, waarop ze naar de lage, stenen brits peddelde die tegen de achterwand van de kerker op de bodem lag. Het was niet veel meer dan een rechthoekige, ruwe steen. Ze zei: „Daar hoef ik niet eens voor te peilen! Toen ik me hier verstopte voor de paarse waterling, meende ik iets vreemds aan deze steen te horen — en dat is er nog steeds: aan de achterkant heeft hij te véél echo!” „…Te véél echo!?” herhaalde Rehinor ongelovig, terwijl hij direct naar de achterwand zwom en erlangs naar beneden keek. „Er is wèl een kier tussen de brits en de rotswand, maar die is zó smal, dat mijn kleine vinger er niet eens tussen past!” Tirashya schudde haar hoofd, wat een leuke golvende beweging in haar lichte haar veroorzaakte, en antwoordde: „Nee, dat weet ik, maar dat bedoel ik niet! De àndere kerkers hebben óók zo’n bedsteen — en vaak mèt zo’n kier. Maar tòch klinken die niet zoals deze.” Silvaeo en de generaal wisselden opnieuw een veelzeggende blik van verstandhouding. De koning stelde voor: „Dan zullen we deze brits maar eens aan de kant trekken, lijkt mij. Heren?” Direct zwommen twee van de aanwezige lijfwachten de open cel binnen. „Er zijn handgrepen in de korte zijkanten van deze bedsteen uitgehouwen,” ontdekte Korfos. „Volgens mij kunnen twee man dit klaren, Sire.” Silvaeo glimlachte eens en zwom berustend aan de kant. Ook Korfos maakte ruimte terwijl hij zijn manschappen betekenisvol aankeek. Die leken blij te zijn met het verzetje en zetten zich al gauw schrap, onder verwachtingsvol aanmoedigende kreten van Tirashya. De grote, langwerpige steen kwam los van de bodem en trok een wolk bezinksel met zich mee. Korfos coachte de mannen een paar meter in de richting van de gang. Daar legden ze het gevaarte op de bodem voorin de nooit meer sluitende kerker, waarbij opnieuw een flinke wolk grijs slib opdwarrelde. „Jaaah!” juichte Tirashya, duidelijk opgetogen over iets wat alleen zij nog maar kon waarnemen… |
|||||
|