| |||||
“Au!” Met een van pijn vertrokken gezicht bleef Marit verbaasd op de grond zitten. Dat had ze – vrij letterlijk – niet zien aankomen. Ze wreef over haar pijnlijke heup en probeerde voorzichtig haar ledematen te bewegen. Gelukkig was ze niet op haar hoofd terecht gekomen. Na een paar bewegingen kwam ze langzaam overeind. “Dank U Heer,” fluisterde ze zacht. “Ik had veel beroerder terecht kunnen komen.” Nu die woorden eruit waren, besefte ze ook dat ze al die eerdere gedachten en gevoelens niet bij Hem gebracht had. Terwijl ze haar smartphone uit de goot viste en het zand eraf veegde, zuchtte ze diep. “O Vader... doe ik het weer! Betrek ik U weer niet in wat mij bezighoudt...” Voorzichtig stapte ze haar fiets weer op, die behalve een slag in het voorwiel gelukkig weinig averij had opgelopen. Onbewust vormden zich woorden in haar mond en algauw merkte ze dat ze aan het neuriën was. Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn. Daar had ze de laatste tijd maar weinig van gebakken... Het laatste stuk naar huis kwam ze zonder kleerscheuren door. Marit zette haar fiets in de berging, en liep naar de voordeur. “Mauw!” Er kwam een blij geluidje van achter de kliko. “Socri! Heb jij de hele dag buiten gezeten, arme poes?” Een slanke lapjespoes met de naam Socrates – uit luiheid meestal afgekort tot Socri - kwam spinnend op haar baasje af. Marit bukte om het beestje te aaien, wat haar een pijnlijk “au” opleverde. “Kom maar gauw binnen poes, het vrouwtje heeft een warme kruik en een tube arnicazalf nodig... en een grote pot thee en een reep chocola.” Samen gingen ze de deur door, en algauw werden ze begroet door Aristoteles, een grote grijze kater die waardig door de kamer schreed om hen kopjes te geven. “Dag lieve Arremans,” fluisterde Marit en ze kroelde even met hem. Hè, wat een rust ineens. Thuis... Stijfjes van de valpartij liep ze naar de keuken, waar ze werktuigelijk het theewater opzette, een zakje winterglow uitzocht en begon te knabbelen aan een groot stuk Tony Chocolony – met de onvermijdbare hazelnoten waar ze zo dol op was. Even later zat ze in haar schommelstoel en nam voorzichtig slurpend slokjes van de nog iets te hete thee. Ze voelde haar lichaam ontspannen, zeker toen Socrates bij haar op schoot sprong en zich aan liet halen. Pling Het geluidje van haar mobiel deed Marit opschrikken uit de knuffelpartij. Het chat-icoontje van wordfeud lichtte op. Een berichtje van Jasper? Ze pakte haar mobieltje van de salontafel. 'Ja hoor, zusjelief,' schreef haar broer. 'Weer even je voorliefde voor mooie woorden laten zien zeker? 82 punten! Dat haal ik nooit meer in!' Marit glimlachte even. Jasper had gelijk. Ze had altijd een voorliefde voor mooie woorden gehad. Waarom zou je zoektocht zeggen als het ook queeste kon zijn? Of herinnering als je memoires had? Mooie woorden uitspreken was als schilderen, vond Marit. “Met jouw scherpe blik weet je vast nog wel te scoren, broertje,” reageerde ze. Er kwam niet direct een reactie, maar Marit voelde wel weer de lading. Queeste, dat woord. Daar was het allemaal mee begonnen. Of niet? Was het er allemaal al, die gevoelens, en had dit woord het alleen maar aan het rollen gebracht? Ze stond op en liep naar de hoek van de kamer, waar op een boekenkastje een mooie fotolijst stond. Voorzichtig, bijna teder bracht Marit haar vingertoppen naar de glasplaat. Twee gezonde, nog jonge gezichten lachten haar toe, vanuit een prachtige omgeving vol bergen. “Papa, mama,” fluisterde ze. “Ik mis jullie zo. Ik weet niet zo goed meer wat ik moet doen...” Naast de foto lag haar panfluit. Ze pakte het instrument op en gleed met haar vingers langs het gladde bamboe. Haar lippen vonden de rand en ze begon te spelen. Pas halverwege vielen de woorden haar op. Het was één van de liederen die op de begrafenis waren gespeeld. God wijst mij een weg als ik zelf geen uitkomst zie Langs wegen die geen mens bedenkt, Maakt Hij mij zijn wil bekend Hij geeft elke dag nieuwe liefde, nieuwe kracht Als ik mijn hand in zijn hand leg, wijst Hij mij de weg Al moet ik door de wildernis, Hij leidt mij En toont mij een rivier in de woestijn Alles zal ooit vergaan, maar zijn liefde blijft bestaan En Hij maakt iets heel nieuws vandaag. Ze kon niet verder spelen, want de tranen stroomden over haar wangen en haar keel voelde pijnlijk dik. Was dat het? Was dat die queeste, was het tijd om op zoek te gaan naar iets nieuws? “God,” stamelde ze zachtjes. “Wilt U me dan de weg wijzen, zoals het lied zegt? Want ik zie zelf geen uitkomst meer... Ik hoorde bij papa en mama, en die heeft U weggenomen. Ik hoorde bij Jasper, en die ging trouwen met Melanie. En nu weet ik niet meer wie ik ben...” |
|||||
|