| |||||
Met het onmiskenbare piepende geluid kwamen de stalen wielen van de CityNightLine tot stilstand. Mensen met koffers en tassen keken op de deurnummers en zochten hun juiste rijtuig op. Langzaam liep Marit van achteren naar voren over het perron. De gewone zitrijtuigen, de couchettewagen, de kant met de tweepersoons slaapcabines... Oh kijk, de restauratiewagen! Vage herinneringen aan ontbijtjes met haar ouders in de trein drongen zich aan haar op. Marit wist niet of ze ze wilde omarmen of wegdringen. Ze dwong zichzelf om langzaam door te lopen. De geur van het net nog piepende staal samen met die van noedels, tomatensoep en de stoffen bankbekleding kwam naar buiten. Als ze het al gewild had, kon ze nu geen herinnering meer tegen houden. Ze sloot haar ogen en voelde hoe een golf van beelden haar overspoelde. Mama met een bruin verbrand gezicht. De eeuwige stapel wandelstokken in de hoek van hun couchette. Papa die met haar naar de Lorelei keek, toen vroeger de trein nog de route langs de Rijn had genomen. ‘Waarom moesten jullie die ene keer toch de auto nemen?’ fluisterde ze zacht. Een traan drupte langzaam maar zeker naar beneden en bleef op haar wang rusten. ‘Gutenabend, Fraulein’ klonk plots een stem achter haar. ‘Wollen Sie bitte einsteigen? Wir werden bald abfahren!’ Marit opende haar ogen weer en draaide zich geschrokken om. ‘Entschuldigung,’ zei een vriendelijk ogende jongeman, die haar natte gezicht zag. ‘Ich wusste nicht...’ Marit schudde haar hoofd en haalde haar neus op. ‘Dat kon u niet weten,’ zei ze zonder te haperen in keurig school Duits met een heel licht accent. Al die bergvakanties hadden hun vrucht afgeworpen op dat gebied. De man glimlachte, maar keek haar bezorgd aan. ‘Gaat het?’ vroeg hij. Marit knikte en haalde tegelijkertijd haar schouders hulpeloos op. ‘Wilt u nog mee?’ vroeg de man toen opnieuw. Weer schudde Marit haar hoofd. ‘Ik wil wel... maar het kán niet.’ De man knikte, alsof hij begreep dat ‘kan’ in dit geval misschien meer betekende dan het afwezig zijn van een kaartje, of vakantiedagen. ‘Ik wilde alleen even de sfeer proeven,’ zei Marit zacht. ‘Mijn hart verlangt soms zo naar de bergen. Ik ben er al zo lang niet geweest...’ De jongeman knikte opnieuw. Op dat moment sprong het licht aan het einde van het perron aan, ten teken dat de trein weg kon rijden. Binnen werd een bericht omgeroepen. ‘We moeten gaan,’ zei de jonge man. Nu was het Marit die knikte. ‘Gute Fahrt,’ riep ze hem na. ‘Danke schön,’ hoorde ze nog net toen de deuren dichtsloegen met de bekende klik. Marits ogen volgden de trein toen hij weg reed. Toen de rode achterlichten allang uit het zicht verdwenen waren, stond ze er nog. |
|||||
|