| |||||
“Zo, nou breng joen tassen moar eempies noar boven,” zei oma Brescher, nadat Bertrand en Janine met Steffie èn Soucy weer naar huis vertrokken waren. “Dan goa ik eempies afwassen.” “Wij drogen wel af, oma!” zei Karlijn. “Toch, Nina?” “Ja hoor, geen probleem.” “Prima, moar eerst de tassen noar boven, anders valt oma d`r straks nog over.” “En dat moeten we nie hebben,” lachte Karlijn bij de herinnering aan oma`s eerdere onfortuinlijke val, waarbij ze een arm en een been gebroken had. “Nee, inderdoad, laiver niet weer, nee.” “Zal ik die van jou ook tillen?” vroeg Nina. “Nee, doe ik zelf wel, dank je. Maar loop jij maar voorop, dat lijkt me wel handiger.” “Oké.” “Phoe hé…,” zuchtte Karlijn toen ze bijna bovenaan de trap stond. “Toch een beetje teveel meegenomen.” “Kom dan. Pak ik hem wel,” zei Nina en ze reikte naar het hengsel van Karlijns tas. “Dank je. Maar dat moet ik toch zelf ook kunnen.” “Ja, ja, moeten en kunnen…,” zei Nina wijs en ze tilde Karlijns tas op. “Welke kant in?” “Oh, ha, hier rechts.” “Whow, wat een grote kamer!” Nina stond met open mond te kijken naar het mooi opgemaakte bed in de ruime slaapkamer. “Hihi. Dat is het voordeel van huizen in Drenthe. Ruimte zat.” “Cool!” zei Nina. Ze zette de beide tassen voor de kast neer en sprong op het bed. “Lekker!” “Ja, hè?” zei Karlijn en ze ging aan de andere kant van het bed zitten. Nina liet zich met een plof vallen, languit op het tweepersoonsbed en rekte zich eens uit. Karlijn ging ook in het grote bed liggen naast Nina en stak ook haar armen de lucht in en liet ze boven haar hoofd op het bed vallen. “Wat zal ik lekker slapen vannacht,” concludeerde Nina. “Als we stil zijn wel,” giebelde Karlijn. “Haha, ja, klopt.” “Kom, gaan we weer naar beneden.” “Moeten we niet uitpakken dan?” “Doen we dalijk wel. Geen haast, toch?” “Neuj.” “Zo wichies. Alles goad boven?” “Ja hoor, prima oma.” “Mooi, mevrouw Brescher.” “Oma,” zei oma Brescher en ze keek Nina over de rand van haar bril met vriendelijk fonkelende ogen aan. “Mooi, oma,” herhaalde Nina met een lieve, dankbare glimlach. “Fijn zo.” “Ga maar zitten, oma. Wij gaan wel verder,” zei Karlijn. “Dank je, wichie,” zei mevrouw Brescher, en met een zucht liet ze zich op een stoel in de keuken zakken. “Zo, phoe, phoe.” “Net als vroeger, oma?” vroeg Karlijn. Nina keek haar vragend aan. “Oma en ik zongen altijd tijdens de afwas. Toch oma?” verklaarde Karlijn zich nader. “Ja, dat klopt. Hest nog voorkeur veur een lietie?” “Marsupilami,” zei Karlijn vastbesloten. “Maar daar ken ik alleen het refrein van…, dus de rest moet jij dan alleen zingen, oma.” “Nou vooruit dan moar weer,” zei oma glimlachend en ze zette in, terwijl de beide vriendinnen dansend verder gingen met de afwas, en Karlijn met het refrein meezong. Nina durfde eerst niet mee te doen, maar het duurde niet lang of ze zong net zo goed als Karlijn mee met het refrein. “Whoehoe!! Applaus!” riep Nina al klappend in haar handen, toen ze uitgezongen waren. “En nou: “Twee ogen zo blauw”!” zei Karlijn. “Goed, die nog en dan giet oma eempies journaal kieken,” zei oma Brescher. “Jup. Oké!” |
|||||
|