| |||||
*** HOOFDSTUK 15 *** „Vindt u het geen gewèldige gedachte — dat er ergens anders een ànder Liliaño zou kunnen liggen, mooier en beter dan dit hier?” vroeg Gabriëlle, die naast medica Ishtaran opnieuw de route koos die ze eerder die dag met de magister had bezwommen, al was die zwemmeling anders geëindigd dan zij het bedoeld had. Dit was de herkansing, maar ze probeerde haar enthousiasme over wat ze zojuist uit het oude boek gehoord had, anders in te zetten: ze wilde de medica zo lang mogelijk zien af te leiden van het doel van hun zwemtochtje. Achter hen zwommen hun lijfwachten, maar in lijn met hun training netjes buiten de redelijke gehoorsafstand. „Ik kan niet ontkennen dat de gedachte mij aan de ene kant wel aanspreekt, ja,” antwoordde Ishtaran, terwijl onder hen het openwatertheater voorbijgleed. „Aan de éne kant?” wilde Gabriëlle verduidelijkt hebben. „Ja, ziet u, het is natuurlijk bijzonder aantrekkelijk: de gedachte aan een territorium waar het leven volledig gelééfd kan worden — in tegenstelling tot wat wij hier kennen. Hier bestaat het leven immers bijna meer uit ‘óverleven’…” Ishtaran viel weer nadenkend stil, zodat Gabriëlle haar opnieuw aanspoorde: „En aan de andere kant?” Nu keek de medica haar eens aan en vroeg zacht: „Stel dat u hoorde dat u misschien de mogelijkheid zou hebben om naar een plaats te gaan waar u nog nooit geweest bent, maar waarvan gezegd wordt dat het er veel mooier en veel beter is dan dat, wat u gewend bent?” Direct gaf Gabriëlle haar antwoord: „Huh, ik zou staan te springen!” — Geen Ter Heerdt meer! dacht ze daarbij. „U zou er enthousiast over zijn, begrijp ik,” glimlachte Ishtaran na een korte, vreemde blik op het zo vertrouwde gezichtje, dat nu een tòch volledig onbekend persoontje vertegenwoordigde. „Ja,” was Gabriëlles eenvoudige antwoord. „Goed, maar wat als u te horen zou krijgen dat er, wanneer u daar eenmaal bent aangekomen, géén mogelijkheid meer is om ooit nog terug te keren — terwijl u niet zéker weet of de verhalen, die u over die nieuwe woonomgeving gehoord hebt, wel wáár zijn?” Ditmaal was Gabriëlle minder gretig met haar antwoord. Ze was even stil, liet de mogelijkheid even door haar gedachten gaan en stelde zich voor, hoe dat zou zijn. Ze dacht aan de televisieprogramma’s waarin mensen vol verwachting op vakantie gingen, om ter plaatse ernstig teleurgesteld te worden… Ze stelde zich voor hoe het voor haar zou zijn als haar vader zou besluiten om te gaan emigreren… „Tja,” aarzelde ze toen. „Ik woon mijn hele leven al in hetzelfde huis… Dat is wèl echt ‘thuis’, natuurlijk… En inderdaad, als je niet weet waar je terecht komt… Dat maakt het wel even anders, ja…” „Dit Liliaño hier is ons thuis — het enige Liliaño dat wij ooit hebben gekend,” mijmerde Ishtaran nu ze zag dat Gabriëlle haar begreep. „Het is nogal een gok om dit moois hier, hoe onplezierig het soms ook is, te verlaten voor iets onbekends. Ik kan mij slechts iets vaags maar moois voorstellen, wat een prachtig mooie wereld het zou zijn als we niet meer onder de altijd maar afbrekende invloed van dit zoute water zouden hoeven te leven…” „Ja, díé zin begreep ik niet helemaal. Wat wordt daarmee bedoeld? U hebt het nu toch over die zin met dat ‘vergankelijk’ en zo?” vroeg Gabriëlle. „Het lijkt er sterk op, dat de waterlingen die door die sluis in deze zoutwateromgeving gekomen zijn, een veel hoger niveau van wetenschappelijke en technologische ontwikkeling hadden,” antwoordde Ishtaran. „Ook wel op medisch gebied, wellicht,” bedacht ze daar achteraan. „Maar neem alleen maar de stoel in de ring als voorbeeld — en wat dacht u van die lichtende tekst, die zelfs alléén op úw stem reageert? Zoiets is bij ons volledig onbekend en bijna ondenkbaar! Ik vermoed dat de waterlingen, die dit Liliaño gevestigd hebben, al gauw gemerkt hebben dat hun kennis en kunde hier onuitvoerbaar was doordat het zoute water zo aggressief is. En op medisch gebied... Stelt u zich eens voor hoe oud waterlingen zouden kunnen worden als ze in water zonder zout zouden leven!” „Maar ik proef helemaal geen zout,” bracht Gabriëlle nu in — een observatie die ze al gedaan had toen ze voor het eerst beseft had dat Lidhia in zééwater zwom, wat haar in eerste instantie volledig ontgaan was. Een nieuwe vreemde blik van de medica was haar twijfelachtige beloning. „Zout is een smaakloze substantie,” doceerde Ishtaran eenvoudig. Gabriëlle kon het niet verhelpen dat ze in de lach schoot voor ze reageerde: „Wat!? Ja, als je het nog nooit hebt kunnen proeven, kan ik me voorstellen dat jullie dat denken, ja…!” „Hoe bedoel je?” vroeg Ishtaran nieuwsgierig. „Zeewater is ècht víés!!!” zei Gabriële, waarbij haar duidelijk afkeurende blik op Lidhia’s gezichtje boekdelen sprak. „En dat komt juist door al het zout dat erin zit!” „…Kunnen luchtlingen zout próéven!?” concludeerde de medica verbaasd, en ze keek zo mogelijk nog verbaasder toen Gabriëlle enthousiast knikte met: „Uh-huh! We gebruiken het zelfs om ons eten op smaak te brengen. Een beetje is lekker, maar zoveel als er in zééwater zit!? Brrr…” Ishtaran lachte even om de uiting van afschuw die het meisje naast haar liet zien, maar nog vóór ze haar volgende vraag kon stellen, kreeg ze in de gaten dat ze Lidhia’s nog steeds niet lichtende lichaampje in de richting van het scheepswrak begeleidde. „Denkt u dat het verstandig is om dáárheen te gaan?” vroeg ze dus, ineens weer bloedserieus. „Het zijn mensen — luchtlingen zoals ik — nou ja, u begrijpt wel wat ik bedoel,” hakkelde Gabriëlle vastbesloten terwijl ze besefte hoe vreemd dat zou klinken in de oren van een waterling die niet op de hoogte was van de vreemde situatie. Ze was blij dat de lijfwachten een behoorlijk eindje àchter hen zwommen. „De lichamen van die luchtlingen zijn anders al bijgezet,” mompelde de medica. Gabriëlle ging zonder die opmerking op te merken op haar eigen gedachte verder: „Maar dat vind ik niet het allerbelangrijkste. U moet weten… dat schip,” — Gabriëlle grimaste even toen ze het inmiddels bekende Waterlingse woord voor ‘drijftuig’ uit Lidhia’s mond hoorde — „daar is wat vreemds mee aan de hand.” Direct voelde ze hoe Ishtaran een hand op één van Lidhia’s schouderplaten legde om haar tegen te houden, waarbij de medica zei: „Als er iets vreemds mee aan de hand is, gaat u daar niet naartoe als prinses Lidhia!” „Nee, u begrijpt me verkeerd,” haastte Gabriëlle zich haar uitspraak te verduidelijken. „Wat ik bedoel is… euhm…” Ze voelde Lidhia’s wangen warm worden — althans, ze voelde hoe het zeewater plotseling kouder leek waar het Lidhia’s wangen raakte: de voor haar nog stééds aparte sensatie van ‘blozen op z’n waterlings’. Ishtaran staarde haar afwachtend aan en coachte: „Ja?” Gabriëlle slikte en zei: „Het klinkt heel vreemd, misschien, maar dàt soort drijftuigen wordt al heel lang bijna niet meer gebruikt. Dat, en de vreemde lading van andere drijftuigen die we in de gangen onder het paleis gevonden hebben…” „Vreemde lading?” herhaalde de medica, al minder gealarmeerd bij het opnieuw door Gabriëlle gebruikte woord ‘vreemd’. „Ja,” zei Gabriëlle. „De verpakking die wij vonden is meestal van hout dat bijna helemaal vergaan is.” „Hout?” herhaalde de medica vragend. „Euh — het spul waar het drijftuig zèlf óók van gemaakt is?” probeerde Gabriëlle. „Ah. Ja?” begreep Ishtaran, die daar uit ervaring een duidelijk beeld bij had. „En is dat vreemd?” „Hetzelfde probleem als het drijftuig zèlf: al lang uit de tijd!” legde Gabriëlle uit. „Laatst heb ik iets gelezen over al het plastic dat in de oceanen drijft. En ik bedacht dat de lading van schepen tegenwoordig toch ook wel veel uit plastic bestaat. De verpakking in ieder geval. Als je kijkt naar wat je allemaal op het strand tegenkomt… Maar daar heb ik hier in Liliaño nog helemaal niets van gezien! Dat vind ik… nou ja: ‘vreemd’. Het lijkt niet te klòppen.” „Aha. Dus nu wilt u gaan kijken of u iets kunt vinden dat uw puzzel sluitend maakt,” concludeerde de medica, die maar niet inging op woorden als ‘plastic’ en ‘strand’. „Precies!” bevestigde Gabriëlle triomfantelijk. „Wat dan?” vroeg Ishtaran. „Nou euh…,” haperde Gabriëlle, opnieuw met een verfrissende blos op Lidhia’s wangen. „Dat wéét ik niet precies! Dat wil ik dáár nou juist gaan vinden!” „Iets van ‘plastic’?” waagde Ishtaran te informeren. „Ja, zoiets,” antwoordde Gabriëlle. Zwijgend zwommen ze verder. In de verte was de donkere massa van het ongelukkige schip al een tijdje zichtbaar, schuin op haar zij liggend met afgebroken grote mast. „Maar…,” mompelde Gabriëlle opeens. „Wat is er met het schip gebeurd!?” |
|||||
|