| |||||
“Nee meisje, ach nee, natuurlijk niet!" Bertrand schudde zijn hoofd, zuchtte eens, stond op en ging naast zijn dochter zitten. “Hoe kom je daar nu zo ineens weer bij?” “Nou… gewoon…” “Meisje, God is Liefde. En juist nu mogen we Hem vragen dicht bij ons te zijn en ons door alles wat de komende tijd nog op ons pad komt te helpen.” “Maar waarom ben ik nu dan zo ziek… aan het worden?” “Dat weten we niet, lieverd.” Janine wreef een paar dikke tranen van Karlijns gezichtje en pakte haar beide handen stevig in de hare vast. “God houdt van jou, Karlijn. Nog meer dan papa en mama van jou houden. Kan je je dat indenken?” Karlijn keek haar moeder eens aan. “Nog meer?” “Nòg meer,” zei Janine stellig. “Zeker weten,” voegde Bertrand eraan toe. “Meisje… God, Jezus, wéét wat lijden is. Hij heeft het zèlf beleefd, heeft het zèlf ondergaan. Voor òns. Denk je dan ècht dat hij jou, ons lieve meisje, Zijn lieve dochter, zou willen stràffen!?” “Hm.” “Hij kent jouw angst, jouw pijn, jouw verdriet, omdat Hij het zèlf meegemaakt heeft. Hij voelt met jou mee, Hij huilt zelfs met jou mee.” “Ècht?” Karlijn keek haar vader met grote ogen aan terwijl haar laatste snikken zacht en rustig wegebden. “En juist als we zo ziek en kwetsbaar zijn, wil Hij er oh zo graag voor ons zijn. Hij wil ons zo graag helpen en troosten.” “Er zijn nu zoveel vragen, meisje,” zei Janine. “Maar op al die vragen zullen we misschien niet direct antwoord krijgen. Weet je maar verbonden mèt en afhankelijk van Hèm.” “Hûh?” “Mama bedoelt dat je jezelf, jouw ziek-zijn, en alles in je leven mag toevertrouwen aan God. En dat is moeilijk, meisje. Niet alleen voor jou. Ook voor papa en mama. Want we zijn gewend om alles zelf te willen doen, alles zelf in de hand te willen houden, maar dat gaat in dit geval zeker niet op. Maar als we God de leiding geven in ons leven… Hij kent ons en wil bij ons zijn. Ook bij jou heel persoonlijk als Zijn lieve dochter van wie Hij zielsveel houdt.” Nadat Bertrand dit gezegd had, zaten Karlijn en haar ouders een poosje stil naast elkaar. Janine nog steeds met Karlijns handen in haar handen geklemd. “Dus… eigenlijk is het met mij nu net als die Bijbeltekst van afgelopen zondag?” vroeg Karlijn ineens. Ze had dat wat haar vader en moeder zojuist tegen haar gezegd hadden even laten bezinken, en haar gedachten waren uitgekomen bij de laatste preek van dominee Elias. “Wat bedoel je?” vroeg Bertrand, die er niet meteen volledig met zijn gedachten bij was. “Nou, 2 Corinthiërs 12:9 hadden we toen, toch? En mijn krachten nemen af… ik word slap.” Bertrand pakte er gauw de Bijbel bij, die vlak naast hem op de voortafel lag. Hij zocht het door Karlijn aangehaalde Bijbelgedeelte op en las het. Zonder iets te zeggen, maar met een veelbetekenende blik, gaf hij de Bijbel door aan Janine, die hetzelfde gedeelte las en daarna met tranen in de ogen naar Bertrand keek. “Ja, meisje. Ja, Zijn kracht wordt in onze zwakheid zichtbaar. Dat heb je helemaal goed.” Janine legde de Bijbel naast haar neer en gaf Karlijn een dikke knuffel. “Waarom huil je nou, mam?” vroeg Karlijn, die zich uit de knuffel van Janine probeerde te wurmen. “Mama huilt, omdat… omdat ze… nou gewoon, omdat ik zo blij met jou ben en heel veel van je hou.” “Ik ook van jou. En ook van jou hoor, pap,” zei Karlijn, die nu op haar beurt een arm om haar vader heen sloeg en hem een kus op z`n wang gaf. Bertrand sloot heel even zijn ogen, slikte eens en zei: Papa ook van jou, meisje. Heel veel.” “Mag ik Nina dan nou nog even bellen?” vroeg Karlijn. “Ja, natuurlijk mag dat. Hier ga maar lekker even rustig zitten,” zei Janine, terwijl ze Karlijn de telefoon aangaf. “Dank je, mam.” “Alsjeblieft, lieverd.” Karlijn glimlachte lief naar haar moeder, die zachtjes een kleine, nauwelijks hoorbare zucht van opluchting en liefde liet ontsnappen. |
|||||
|