| |||||
Nadat Bertrand, Janine en Karlijn thuisgekomen waren, was Karlijn meteen op de bank neergeploft. Alle indrukken van vandaag en het slechte nieuws hadden zoveel van haar energie gekost, dat het niet lang duurde of ze viel in slaap. “Bertrand,” fluisterde Janine. Ze stond met een glas drinken bestemd voor Karlijn in haar handen te kijken naar het slapende tafereeltje. “Hé, Bertrand kijk dan…” “Ach, ja, ze zal ook inderdaad wel moe zijn,” fluisterde Bertrand terug. En hij liep naar het dressoir en haalde daar een fleecedekentje uit, dat hij voorzichtig over Karlijn heen legde. “Zo, anders wordt ze nog koud ook, als ze zo op de bank ligt te slapen.” “Hmhm.” Janine streek Bertrand over zijn arm en liep naar de achterkamer toe. Bertrand volgde haar, en vroeg: “Koffie?” “Ja, doe maar. Kan ik nu wel even gebruiken.” Moe wreef Janine in haar ogen. Zij was óók uitgeput van alle wisselende emoties vandaag. “Ja, ik ook. Ben benieuwd wanneer alles eruit komt bij ons meisje.” “Waarschijnlijk sneller dan wij denken…” “Hoogstwaarschijnlijk wel. Tot nu toe is ze zo sterk geweest…” “Hmhm.” “Nou goed, ik maak even koffie, en dan praten we verder.” “Goed.” Janine pakte de gekregen papieren uit een plastic tasje en legde ze zuchtend op de achtertafel. Toen Bertrand terugkwam uit de keuken met twee koppen koffie in zijn handen, zat Janine wezenloos door het achterraam te staren. Ze had het glas drinken dat voor Karlijn bestemd geweest was met beide handen omklemd. Bertrand zette een kop koffie voor Janine neer, vlak naast de papieren, maar dat leek ze niet op te merken. Hij nam ook plaats aan de achtertafel en legde zacht zijn hand op haar arm. Dit deed haar langzaam terugkomen uit haar gedachtewereld. Een zachte, flauwe glimlach verscheen op haar gezicht. Ze liet het glas los en legde haar hand bovenop Bertrands hand. “En nu?” Janine keek Bertrand vragend aan. “Ja, en nu…,” zuchtte Bertrand. “Wist ik het maar, Janine.” “Oh, Bertrand… onze kleine meid…” Stil keek Bertrand naar Janine, die haar hoofd van hem afgewend had en wederom naar buiten keek. Hij zag haar schouders zacht schokken. Nadat hij een paar tellen besluiteloos had toegekeken, stond hij op, ging achter zijn vrouw staan en zei: “Kom.” Janine stond langzaam op en draaide zich om naar Bertrand, die haar vastpakte en stevig tegen zich aandrukte. “Gooi het er allemaal maar uit, schat,” zei hij zacht, terwijl hij moeite moest doen zijn eigen emoties onder controle te houden. “Oké. Het gaat wel weer,” zei Janine iets later, terwijl ze met haar hand over Bertrands schouder wreef, en haar hoofd eens schudde. Zijn overhemd vertoonde een grote natte plek, die ze probeerde weg te wrijven. “Sorry.” “Sorry? Waarvoor? Dat droogt wel weer hoor,” antwoordde Bertrand en hij drukte een kus op Janine`s wang. “Hm. Ja, klopt,” zei Janine met een zuur lachje. “Zullen we dan de papieren maar eens doornemen, nu?” “Gaat dat?” “Jawel. Er is toch geen betere tijd te verzinnen voor zoiets, toch?” “Nee, daar heb je gelijk in,” zei Bertrand. “Het meeste zit er nu nog vers in. Euhm…, waar is Steffie trouwens?” “Oh, die ging na schooltijd nog even met Koen mee… Opdracht voor scheikunde of zo iets dergelijks?” “Aah, oké.” “Ja, ik heb gezegd dat ze niet per se direct naar huis hoefde te komen, omdat we toch niet wisten hoe laat we precies weer thuis zouden zijn. Ik wil haar niet al te veel van streek maken.” “Verstandig. Het verandert toch niks aan de situatie. Zo kunnen wij even rustig, op ons gemak, de spullen doorlezen en kan Karlijn ook nog even bijtanken. Èn zit Steffie niet onnodig in de stress.” “Juist, dat dacht ik ook.” Janine keek Bertrand recht in de ogen aan, en zag nog steeds de spanning op zijn gezicht staan. “Nou, zullen we dan maar?” “Ja, wacht even, ik wil meteen wat opschrijven als ik wat tegenkom.” Bertrand pakte een kladblok en een pen van het dressoir af en ging weer naast Janine bij de achtertafel zitten. “Goed.” “Dus, dan gaan we voor de methotrexaatbehandeling?” concludeerde Bertrand aan het einde van hun zoektocht door het boekje en de andere papieren die ze van Channah Kloosterziel meegekregen hadden. “Ja, ik zie geen andere optie, Bertrand. We hebben genoeg dingen opgeschreven… Ik wil alleen wel… misschien kan je dat ook nog even erbij opschrijven… Ik wil wel, als het kan, de eerste paar nachten bij haar zijn. Hoe denk jij daar over?” Janine tikte met haar wijsvinger op het kladblok, terwijl ze Bertrand onderzoekend vragend aankeek. “Lijkt me niet onverstandig. Het is de eerste keer dat ze in een ziekenhuis ligt, ze kan goed ziek worden van die medicijnen… Ik zou zeggen: doen. Kom ik elke avond na het werk wel langs met Steffie.” “Ja? Denk je echt dat dat verstandig is?” “Hoezo? Denk jij van niet dan?” “Ik weet het niet, Bertrand. Begrijp me niet verkeerd. Ik zou dag en nàcht bij haar willen zijn… gevoelsmatig. Maar verstandelijk beredeneerd… ik weet het niet…” “Wat bedoel je nou te zeggen?” vroeg Bertrand, die na al die jaren geleerd had om naar uitleg te vragen als hij iets niet snapte, in plaats van zelf met behulp van zijn eigen gedachtegang iets in te gaan vullen. Want dat bleek toch niet altijd de juiste invulling te zijn. Zeker niet in het geval van heftige emotionele zaken. “Ik bedoel… dat ik niet zeker weet of ik háár er wel mee help, of dat ik het gewoon voor mijn eigen gemoedsrust doe. Ik twijfel of ik er wel goed aan doe, om de eerste paar dagen bij haar te blijven en daarna niet meer… Kan ik niet beter gewoon overdag bij haar zijn, en `s avonds na afloop van het bezoekuur en `s nachts bij jullie thuis? Ik bedoel, àls er iets gebeurt aan onderzoeken of iets dergelijks, dan gebeurt dat overdag. Ik denk dat ze me dàn meer nodig heeft dan ’s nachts. ’s Nachts wordt er geslapen, tenminste dat is de bedoeling. En als er wel iets is ’s nachts, dan zijn we er toch zo?” Janine keek Bertrand nog eens onderzoekend aan. “Je kunt me er toch voordat je aan het werk gaat heen brengen?” “Hmhm, hmhm, ja, dat kan. Weet je, ik schrijf het gewoon even op. Het is nog niet direct aan de orde. We hebben nog even om daarover na te denken. We hoeven niet alles vandaag te beslissen, weet je.” “Nee, dat is waar. Maar…” “Ja, dat weet ik, je wilt alles góed doen. En het liefst nog voorkomen van situaties die volledig buiten jouw macht liggen. Hm.” “Ja. Is dat dan zo slecht?” “Nee, dat siert je èn het is heel menselijk.” “Hm. Maar hoe denk jij erover dan?” “Weet je, Janine, ik kan het hier nu wel zeggen met een grote mond. Maar eigenlijk… voel ik me net als jou. Ik zou ook het liefste alle zorgen en problemen en moeilijkheden voor onze meiden weg willen nemen. Als ik dat kon…, maar dat gaat niet.” “Kan het toch probéren?” “Ach ja, proberen kun je het, maar slagen… ik denk, dat je het jezelf er alleen maar lastiger door maakt…” “Ja, waarschijnlijk wel.” “Vertrouw me nou maar.” “Papa? Mama? Waar zijn jullie?” Karlijn was weer ontwaakt uit haar middagslaapje en keek verdwaasd om zich heen. Had ze nou alles gedroomd? Het nare bericht van dokter Kloosterziel. Dat ze naar het ziekenhuis moest en dat ze daar moest blijven voor de behandeling. Haar spierbiopt op sterk water in het laboratorium van het ziekenhuis. Karlijn schudde haar hoofd eens in een poging de werkelijkheid tot zich door te laten dringen. “Papa! Mama!” “Ja, rustig maar Karlijn. We zijn hier,” zei Janine en ze stond op en liep naar de voorkamer toe, waar ze Karlijn de slaap uit haar ogen wrijvend vond. “Had toch zó`n wazige droom,” zei Karlijn. Ze probeerde op deze manier een moeilijk gesprek te openen. Dat was een beetje Karlijn-eigen. Om de hete brei heen draaien totdat het heikele onderwerp vanzelf boven kwam drijven tijdens het gesprek. “Hè bah, lieverd. Waarover heb je gedroomd dan?” vroeg Janine. Ze zag vanuit haar ooghoek, dat Bertrand geïnteresseerd luisterend in de deuropening tegen de deurpost aangeleund stond. “Nou eeh…, dat ik in het ziekenhuis moest blijven en zo,” zei Karlijn voorzichtig peilend, terwijl ze haar ogen een beetje dichtkneep. “Hm,” zei Janine in de hoop dat Karlijn zelf verder zou gaan, maar het slimme meisje bleef haar moeder strak aankijken. Bertrand kuchte eens, terwijl hij naar voren liep en op zijn hurken voor Karlijn ging zitten, waarbij hij zijn handen voor steun op Karlijns knieën legde. Bertrand kende zijn dochter langer dan vandaag, maar juist vandáág had hij geen zin om, gezien de ernst van de situatie, het hele vaste riedeltje mee af te spelen. En daarom vroeg hij haar: “Maar Karlijn, je weet toch dat we dat in het ziekenhuis met dokter Kloosterziel besproken hebben?” Karlijn bleef stokstijf stil zitten en bewoog alleen haar ogen, om om de beurt haar vader en moeder aan te kijken. “Karlijn, meisje… Kijk papa eens aan.” “Neej,” zei Karlijn zielig met bijbehorend pruillipje. Ze sloeg haar ogen neer en keek naar haar vaders handen en begon met zijn vingers te spelen. “Karlijn,” zei Bertrand nog eens, nu wat dwingender. “Ben ik dan zó slecht, dat God mij wil straffen voor iets of zo?” vroeg ze nu met betraande ogen. |
|||||
|