| |||||
Channah nam Karlijn mee door de smalle gangen die achter de spreekruimten door liepen. Gangen waar je normaalgesproken als patiënt niet zou komen. Onderweg kwamen ze twee andere dokters tegen die allebei gedag zeiden, en vriendelijk naar Karlijn lachten en haar een knipoog gaven. Na een paar gangen voor Karlijns gevoel kriskras doorgelopen te zijn, kwamen ze uit bij een deur waar “LAB” op stond. Dokter Kloosterziel typte de code in, zodat de deur met een klik opende en gebaarde Karlijn dat ze naar binnen mocht lopen. “Kijk hier eens. Wat denk je daarvan?” “Wat is dàt!?” zei Karlijn verbaasd. “Dàt is jouw spier,” zei Channah, en ze wees naar het linker potje waarin een stukje spier op sterk water gezet was. “En die staat naast de spierbiopt van Nelli Cooman.” “Hûh?” “Oh, die ken jij natuurlijk helemaal niet meer…,” bedacht dokter Kloosterziel zich ineens. “Nelli Cooman is gestopt in 1995, toen was jij er nog niet.” “Nee. Zegt me niks,” zei Karlijn, terwijl ze haar schouders eens ophaalde. “Nelli Cooman is een voormalig Nederlandse atlete. Ze werd twee keer wereldkampioen, zes keer Europees kampioen en vijftien keer Nederlands kampioen èn ze nam twee keer deel aan de Olympische Spelen,” legde Channah Kloosterziel uit. “Oh, en daar staat mijn spier naast?” “Ja, daar kunnen de toekomstige dokters van leren. Kijk maar eens goed naar het verschil.” Channah pakte de twee potjes voorzichtig van hun plek op de plank af en hield ze op ooghoogte voor Karlijn. “Die is van mij, hè?” vroeg Karlijn. “Ja, die is van jou.” “Hmm… die andere is een beetje meer roze…” Karlijn keek vragend omhoog naar dokter Kloosterziel. “Ja, dat klopt, en dat wil zeggen, dat hij niet aangedaan is, en dat het gezond spierweefsel betreft. “Oh, dus dat die van mij anders gekleurd is, is eigenlijk net als wat u net vertelde van de scan?” “Ja, inderdaad. Goed van je dat je dat onthouden hebt!” Channah zette de potjes weer op hun plek en complimenteerde Karlijn nogmaals voor haar oplettendheid. “Kom, gaan we weer naar je ouders, dan kunnen jullie weer naar huis en dan zie ik jullie over twee dagen weer.” “Hmhm.” “Vervelend hè, meid?” vroeg Channah Kloosterziel toen Karlijn en zij naast elkaar liepen in de gang terug naar de spreekkamer. “Maar we doen ons best om uit te zoeken wat je precies hebt en hoe we dat het beste kunnen behandelen, zodat je er op z`n minst minder last van hebt.” “Hmhm. Snap ik, maar ik vind er niks aan. Ik wil hier eigenlijk niet blijven, hier in het ziekenhuis bedoel ik. Ik wil gewoon thuis zijn en naar school kunnen en met m`n vrienden gezellige dingen doen.” “Ja, dat is normaal, maar als we niks doen, Karlijn…” Channah bleef even stil staan en draaide zich naar Karlijn. “Als we niks doen, dan zit de kans erin dat het steeds erger wordt en je steeds minder kunt. En dat is denk ik ook niet echt de bedoeling…” “Nee, niet echt, nee. Ik wil weer gewoon alles kunnen doen. En ik wil niet steeds vallen, en moe zijn, en de simpelste dingen zoals een flesje opendraaien niet meer kunnen. Dus…” Karlijn keek dokter Kloosterziel eens aan met haar vriendelijke, zachtblauwe ogen, die verdriet en wanhoop uitstraalden, maar tegelijkertijd een vechtlust lieten zien waar Channah stil van werd. “Dus ik snàp dat het moet, maar ik vind er niks aan. Dat mag toch?” “Ja zeker dat dat mag! En ik wil je dan ook echt complimenteren voor de manier waarop je er al die tijd al mee omgegaan bent. Je bent een sterke, jonge meid, weet je dat?” Channah glimlachte eens naar Karlijn. “Nou, ja, euhm… bedankt,” zei Karlijn zachtjes, in verlegenheid gebracht door deze vriendelijke, persoonlijke woorden van de dokter. “Mag ik je ook nog iets vragen, Karlijn?” “Ja hoor.” “Zal je het ook steeds eerlijk tegen mij blijven zeggen, als het minder gaat of juist beter wordt. Dan kan ik, kunnen wij, je het beste helpen. Durf je dat? Wil je dat doen?” “Ja, zal ik doen. Maar zie ik u dan ook als ik hier ben?” vroeg Karlijn, die een beetje zekerheid en houvast aan het reeds bekende wel zo`n prettige gedachte vond. “Ik zal, samen met professor Reinholtd en nog één of twee andere dokters, regelmatig binnenlopen en kijken hoe het met je gaat. Goed? En ik zal ook open en eerlijk tegen jou zijn en blijven. Over de onderzoeken, over de medicijnen… over alles. Afgesproken?” “Afgesproken!” Er verscheen weer een kleine, voorzichtige glimlach op Karlijns gezichtje. Ze vond dokter Kloosterziel een lieve en aardige dokter, die tenminste gewoon ook tegen haar praatte en haar erbij betrok. Een dokter die niet óver haar hoofd heen zat te praten, zoals sommige dokters zo goed konden, maar tégen haar. Dat was wel zo prettig, vond Karlijn. “Nou, heb je weer wat te vertellen aan je ouders,” zei Channah om het gesprek weer wat luchtiger te maken. “Ja, en tegen m`n zus en vrienden.” “Ja, die ook.” “Eigenlijk best wel cool.” “Dat dacht ik ook. Ho, we zijn er al weer.” In de gebroken wit geschilderde gang leken alle gebroken wit gekleurde deuren op elkaar. Karlijn zag het verschil niet, en dus wachtte ze tot dokter Kloosterziel een deur opende en ze haar ouders zag zitten. Ze leken diep in gesprek te zijn en keken ernstig, totdat ze Karlijn en de dokter opmerkten. Toen probeerden ze meer ontspannen te kijken. Janine glimlachte moeilijk en Bertrand gaf een voorzichtige knipoog weg en zei: “En meid, hoe was het? Wat was je verrassing?” “M`n stukkie spier op sterk water!” glimlachte Karlijn trots, en ze wreef over het litteken op haar been. “Jouw stukje spier op sterk water?” herhaalde Janine vragend. Ze deed haar best zo enthousiast mogelijk te klinken. “Ja, in een potje, naast die van een sportmevrouw.” “Oh, nou dan moet je daar straks op de terugweg nog maar eens meer over vertellen,” zei Bertrand. Channah Kloosterziel glimlachte even en zei toen ernstig: “Nou, dan denk ik dat we voor nu voldoende doorgesproken hebben. Ik zie u over twee dagen weer. De assistente vóór maakt nog wel even een afspraak met u. Mocht u nog vragen hebben, dan mag u altijd contact opnemen. Schroom niet te bellen. De komende twee dagen niet, maar ook de komende tijd niet.” Deze laatste woorden zette Channah kracht bij door even met haar hoofd te knikken en daarbij Bertrand en Janine aan te kijken. “Tsja…, we hebben inderdaad heel wat om over na te denken en om te bespreken,” zei Bertrand met een blik richting Janine en Karlijn. “Dat zullen we eens op ons gemak thuis doen.” |
|||||
|