| |||||
“Zo, gaat het goed hier met het huiswerk, kinders?” vroeg Janine en ze leunde op beide stoelleuningen. “Ja hoor, mam. We zijn al stukken opgeschoten zo. Gaat goed,” antwoordde Steffie. “Als je niet meer wilt pap, dan denk ik dat ik me zo wel red, hoor.” “Als jij je zo redt, dan denk ik, dat ik dan de tuin nog eens even inga. Die kan wel weer eens een opknapbeurtje gebruiken,” zei Bertrand terwijl hij zijn handen op z`n knieën legde en Janine een vragende blik gaf. “Ja, is goed mannetje van me. Ik help wel mee,” lachte ze. “Het is toch lekker weer voor de tuin.” “Dank je. Is toch altijd gezelliger met z`n tweetjes.” “Of… drietjes?” vroeg Karlijn. “Of met z`n drietjes,” zei Bertrand en hij keek Janine eens aan, die een klein knikje weggaf. “Wacht eens…, misschien kunnen mama en jij wel even langs het tuincentrum en die plant ophalen die ik al een hele tijd graag in de tuin zou willen hebben. Is dat iets? Dan kunnen jullie mij na die tijd altijd nog helpen.” Bertrand knipoogde eens naar Janine, die zijn plannetje doorzag en hem een dankbare glimlach teruggaf. “Oh, das ook leuk!” reageerde Karlijn enthousiast. “Mag ik dan ook een paar bloembolletjes uitzoeken?” “Bloembolletjes gaat een beetje moeilijk, meid.” “Hoezo dat?” “Daar is het nu niet echt de tijd van het jaar voor,” legde Bertrand uit. “Maar misschien kun je nog wel een paar andere mooie planten en bloemen meenemen. We hebben geloof ik nog wel een paar plekjes vrij in de tuin. En een beetje kleur is nooit mis.” “Hoi pap, zijn we weer!” Vrolijk stapte Karlijn de achterdeur uit en de tuin in. Intussen had ook Steffie haar huiswerk gelaten voor wat het was. Ze had haar laarzen aangetrokken en stond op de kop in de tuin tussen de planten het onkruid eruit te trekken. Een grote emmer, die ze inmiddels al voor de helft had weten te vullen met minder gewenste begroeiing, had ze achter zich neergezet. “Kijk eens!” Karlijn deed een paar passen terug de keuken in en pakte om het hoekje een grote pot met een prachtige plant erin. “Jouw oranje bromelia! Alsjeblieft!” “Ôh, die is mooi! Prachtig! Daar zullen we eens een mooi plekje voor uitzoeken!” Bertrand klapte in zijn handen om het meeste zand ervan af te krijgen en veegde de rest schoon aan zijn broek. Toen hij eens flink over zijn bovenbenen aan het wrijven was bedacht hij zich ineens, dat hij vergeten was zijn werkbroek aan te trekken. Hij keek van de kliko, waarop hij de werkbroek gelegd had, naar Janine en terug. “Oeps…,” zei Bertrand terwijl hij een verontschuldigende blik naar Janine worp. “Vergeten…” “Nou, zullen we maar zeggen dat de wasmachine daar goed voor is dan?” zei Janine. “Als je hem maar eerst even laat drogen en uitklopt voordat je hem in de was erbij gooit, goed?” “Ja, prima, dŕt zal ik dan wčl eens onthouden. Proberen althans,” lachte Bertrand. “Zo, en nou op naar een mooi plekje voor een mooi plantje. Kom dames, help me eens mee zoeken. Waar kan deze oranje schoonheid het beste tot zijn recht komen?” “Ooh pap.” Steffie sloeg met een hand op haar voorhoofd, maar ze was even vergeten dat haar handen ook zwart van het zand zagen. “Haha, echt een dochter van haar vader,” zei Bertrand. “Haha, ja Stef, je hele voorhoofd zit een streep over,” schreeuwde Karlijn het uit van plezier. “Oh, hihi. Euhm… tsja… met m`n andere hand schoonwrijven gaat hem ook niet echt worden… dan maar aan m`n mouw,“ proestte Steffie. “Wat vinden jullie van hier?” ging Bertrand onderwijl onverstoord, blij als een kind met de nieuwe aankoop, verder. “Komt `ie hier niet beter uit?” vroeg Steffie. “Ja, denk ik ook, pap. Hier is beter.” Karlijn wees naar een open plek in het midden van de tuin enige meters van het tuinhuisje achterin de tuin verwijderd. “Dan komt de kleur ook veel beter uit,” zei Steffie wijs. “Jullie zijn de kenners,” zei Bertrand. “Is onze oppertuinman, eeeh vrouw het er ook mee eens?” “Tuurlijk,” sprak Karlijn voor haar beurt. “Tuurlijk is mam het ermee eens. Toch mam?” “Ja hoor. Maar vergeten jullie de andere plantjes niet?” vroeg Janine. “Ik zal ze eens halen.” “Steffie help mama eens even, dan graaf ik alvast een gat… en Karlijn… jij gaat maar eens even hier zitten.” Bertrand klopte tegen de zijkant van de kruiwagen waarin hij een oud kleed en een stoelkussen gelegd had. “Wat zit je te smile-en?” vroeg Bertrand Karlijn toen hij halverwege het gat graven was. “Hihi, nou ik zat net te denken… wie een kuil graaft voor een ander…” “… is geen egoďst,” maakte Bertrand de zin af. “Haha, pap, dat klopt niet zo hč!” “Nee, giebeltje, dat weet ik. Wat denk je er zo van?” “Beetje dieper nog, denk ik.” “Zoooo, de rest van de bloempies!” Steffie kwam samen met haar moeder aangelopen met een plastic tas met een aantal bloemen erin en een bakje met kleine perkplantjes. “Dank je wel, Steffie. Zet ze maar samen met Karlijn even op een mooi plekkie, dan zal ik de kuiltjes zo wel graven. Maar je mag ook alvast wel beginnen met ze erin te zetten, als je dat wilt en leuk vindt.” “Zo dat hebben we mooi en goed gedaan.” Bertrand stond met de handen in de zij naar het resultaat van het middagje werken in de tuin te kijken. “Vinden wij ook,” beaamde Steffie voor haar en de instemmend knikkende Karlijn. “Het resultaat mag er zijn,” vond ook Janine. “Zullen we de spullen opruimen, onszelf weer een beetje oppoetsen en dan eens lekker koffie gaan drinken?” “Mijn idee,” zei Bertrand. “Met Karlijn.” “Hoi. Met mij!” zei een lachende stem aan de andere kant van de lijn. “Hoi mij. Hoe is het met mij?” grapte Karlijn terug. “Met mij is het goed en hoe is het met mij dan?” “Met mij is het ook wel goed, hoor mij,” giebelde Karlijn. Dit geintje met een goede vriend van haar vader ging nooit vervelen, dat wist Karlijn heel zeker. Al vanaf het moment dat ze oud genoeg was om de telefoon aan te kunnen nemen was hij met het geintje begonnen. Het bleef leuk, omdat ze nooit wist wanneer ze het kon verwachten en hij deed het ook niet elke keer als ze hem aan de telefoon had. “Haha, hé maar is je vader ook thuis, Karlijn?” vroeg de man met donkerbruine stem nu. “Ja, oom Piep, ik zal hem wel even roepen. Monumentje.” Karlijn glimlachte, ze vond de door Steffie en haar verzonnen naam voor de vriend van haar vader nog steeds grappig, al hadden ze hem jaren geleden al verzonnen. Willem Pieper Rendering hadden zij als kleine meisjes simpelweg verkort tot oom Piep. En aangezien oom Piep zelf een grappenmaker was, die ook heel goed tegen geintjes van anderen kon, had hij er totaal geen problemen mee gehad, dat de kleine Steffie en Karlijn hem nog steeds zo aanspraken. “Dat heb ik wel even voor je.” “Haha, goed zo.” Karlijn hield haar hand voor de telefoon en riep: “Pap, telefoon voor jou!” “Wie is het?” vroeg Bertrand terwijl hij naar Karlijn toe liep. “Oom Piep,” zei Karlijn met een brede glimlach. “Aha... dank je…. Hoi Willem. Hoe is het met je?” “Goed. Onkruid vergaat niet, dat weet je.” “Haha, passende uitspraak bij wat wij hier vandaag gedaan hebben, jongen.” “Heb je eindelijk die tuin van je weer eens flink aangepakt? Het werd tijd.” “Ha, hoor wie het zegt.” “Karlijn klonk goed vrolijk, trouwens. Gaat het een beetje?” “Ja, dat kun je nooit goed zien aan die spring-in-`t-veld. Volgens mij gaat het wel eens minder dan ze zich voordoet. Ze houdt zich groot, weet je. Over een paar dagen de hechtingen eruit en dan nog die scan… We wachten af. En bij jullie?” “Hier gaat het allemaal zo z`n gangetje. Vrouw goed, kinderen goed. Geen reden tot klagen. Tevreden mensen hier.” “Goed zo en houden zo dan.” “Zeg Bertrand, zou je van de week een keer tijd hebben om eens langs te komen. We hebben computerproblemen hier…” “Wacht even, misschien kan ik vanavond nog wel even langskomen.” Bertrand keek Karlijn aan en vroeg: “Karlijn, waar is mama?” “Even iets in buiten weggooien.” Bertrand liep naar de tussendeur, keek door het achterraam naar buiten en zag Janine al terug naar het huis lopen. Hij seinde haar en ze deed een stapje extra. “Ja?” “Ik heb hier Willem aan de telefoon. Computerproblemen. Kan ik nu nog even heen?” “Maak je het niet te laat?” “Nee.” “Fijn.” Janine glimlachte. Ze kende Bertrand, hulpvaardig was hij zeer zeker. Hij stond altijd voor iedereen klaar. Maar hij was ook een man van zijn woord. Als hij zei dat het niet laat werd, werd het niet laat. “Willem?” “Ja, ben er nog.” “Goed, zet de voordeur maar open en de koffie klaar. Ik ben er zo.” “Hartstikke fijn, kerel. Daar zullen de kinders ook blij mee zijn.” “Tot zo dan!” “Tot zo!” |
|||||
|