| |||||
„Het perfecte land in het noorden. Vierentwintig uur per dag zonneschijn." De ogen van Anaxagoras staarden wazig in de verte, alsof hij het mythische land met zijn geestesoog kon zien. „Er doen veel verhalen over Hyperborea de rondte. Een warme oase temidden van een ijzige wereld. De mensen daar bereiken leeftijden van wel duizend jaar en leven constant in complete gelukzaligheid." „Dat klinkt als een mooi sprookje." sputterde Agathon neerbuigend. Anaxagoras knikte eens. „Een heel mooi sprookje. En het wordt nog mooier. Er wordt gezegd dat de zon slechts één keer per jaar ondergaat en opkomt. Er wordt ook gezegd dat er zich grote hoeveelheden goud in Hyperborea bevinden, welke bewaakt worden door griffioenen!" „Door wat?" vroeg Agathon met een niet begrijpende uitdrukking op zijn gezicht. „Door griffioenen," herhaalde Anaxagoras vriendelijk. „Ja, dat meende ik de eerste keer ook al te horen," glimlachte Agathon, „maar wat zijn dat voor dingen?" „Geen dingen, maar dieren. Mythische dieren. Dieren uit verhalen. Niemand heeft ze, bij mijn weten, ooit gezien en ik weet dan ook niet of ze echt zijn en heb al helemaal geen idee hoe ze er uit zien, maar," vervolgde hij ernstig, „ze zeggen dat ze een volwassen man met één enkele haal in meerdere hapklare brokken kunnen snijden. Zo scherp zijn hun klauwen." Agathon rilde even bij de gedachte. „Heb je nog meer informatie over dat Hyperborea?" vroeg hij geamuseerd. Hij geloofde dan wel niets van het hele verhaal dat de oude zeeman hem vertelde, maar het prikkelde hem wel. „Aan de noordkant van Hyperborea stroomt de rivier Okeanos en in het zuiden staat de Rhipaion bergketen. En dwars door het land stroomt de rivier de Eridanos, die zijn water rechtstreeks van de Okeanos krijgt." Anaxagoras verlaagde het volume van zijn stem en gooide er een beetje heesheid doorheen. Hij genoot zelf ook van het vertellen van deze verhalen. „Er wordt wel gedacht dat al het water van de wereldzee uit die rivier afkomstig is." „Dat begrijp ik even niet," zei Agathon, die geprobeerd had in zijn hoofd een plaatje te maken van de informatie die Anaxagoras hem gaf. „Je zei net dat er een bergkam lag in het zuiden en de grote rivier lag in het noorden. Die andere rivier, die dwars door Hyperborea stroomt komt dan toch uit bij die bergketen? Waar blijft dat water?" Onder de indruk van de oplettendheid van de jongeman, knikte Anaxagoras goedkeurend. „Je hebt gelijk, Agathon. Maar nu komt nog een bijzonderheid aan het licht. Het is namelijk zo dat die stad erg hoog ligt. Goed, de bergen zijn dan hoger, maar het land zelf is heel erg hooggelegen. De grote, noordelijke rivier ligt als een hoefijzer rondom Hyperborea. Aan de westkant, de noordkant en de oostkant, gevoed door de omliggende ijsmassa's. En in het zuiden stromen drie grote watervallen. over de randen van de Rhipaion bergketen. De twee buitenste watervallen zijn de beide uitlopers van de Okeanos en de middelste is afkomstig van de Eridanos." Agathon knikte begrijpend. „Nu begrijp ik het," antwoordde hij, „maar ik vraag me inmiddels wel af hoe jij dit allemaal zo goed weet. Je slaat me met allemaal namen om de oren, waar ik nog nooit van gehoord heb. Hoe komt het dat jij zo'n grote kennis hebt van Hyperborea? Ben je er ooit geweest?" De oude zeeman liet weer een korte uitbarsting horen van zijn bulderende lach. „Ben je er ooit geweest. Welnee!" Meewarig schudde hij zijn hoofd. „Eerlijk gezegd betwijfel ik de waarheid van die verhalen. Mocht dat land bestaan, dan zul je waarschijnlijk ontdekken dat de vertelsels behoorlijk aangedikt zijn." „Maar hoe ken je die verhalen dan zo goed?" wilde Agathon weten. Anaxagoras trok zijn schouders een beetje op en blies een lange sliert rook uit. „Toen ik nog in de handelsvaart werkte, moesten we soms lang zoeken naar een drijvende stad. Die dingen hebben de neiging om zich te verplaatsen. Zelfs met een kompas is het soms moeilijk om in één keer op de juiste plek terecht te komen." Onwillekeurig gingen de gedachten van Agathon naar zijn eigen kompas, dat hij een paar jaar geleden van Alexios had gekregen. Het wees altijd dezelfde kant op. Naar het noorden, volgens Alexios. Dus naar Hyperborea, kon Agathon nu niet laten te concluderen. „Je begrijpt," ging Anaxagoras onverstoorbaar door, „Dat wij soms lange tijd moesten doorbrengen op onze scheepjes. En die tijd brachten wij door met het vertellen van verhaaltjes. En de verhalen van Hyperborea waren in die tijd erg populair. Ze kwamen steeds weer terug en daarmee zijn al die namen er ook goed bij mij ingeslepen." „Kun je me nog meer vertellen?" vroeg Agathon gretig. „Er zijn zoveel verhalen, kerel. In de valleien van de Rhipaion bergketen zou een stam wonen van éénogige mensen. En de stad zelf wordt geregeerd door drie priesters van de god Apollon. Ze regeren als koningen." De oude man keek even naar het plafond, gravend in zijn geheugen. „Het hele jaar door zijn er festivals en wordt en gezongen en gedanst. En als er wordt gezongen, dan zingen de ganzen mee. De gans is dan ook het symbool van Hyperborea." „Het klinkt geweldig," zuchtte Agathon. Hij liet zich in gedachten meevoeren door de witte wolkjes, die, als ganzen, met enige regelmaat via de mond van Anaxagoras ontsnapten. „Daar zou ik graag naartoe gaan!" Toen richtte hij zich plotseling weer rechtstreeks tot de voormalige zeeman. „Anaxagoras, hoe kan ik in Hyperborea komen?" Voor het eerst sinds hun samenzijn haalde de oude man zijn pijp uit zijn mond. Hij boog een beetje naar voren en keek de jongeman strak aan. „Het zijn maar verhaaltjes, Agathon. Vergeet dat alsjeblieft niet. Misschien bestaat dat land wel helemaal niet." „Misschien niet," gaf Agathon toe, „maar misschien kom ik daar ook wel vandaan! Je zei toch immers zelf dat er meer moest zijn dan wij, zeebewoners?" Apbrupt stond hij op van de ton. „Ik ga naar huis." Hij stak Anaxagoras een hand toe, welke dit gebaar ogenblikkelijk beantwoordde. „Ik vond het fijn even met je te praten. Ik moest mijn gedachten even verzetten en dat is gelukt. Bedankt!" De oude man liet een brede glimlach zien, waar aan de zijkant de pijp al weer zijn plekje had ingenomen. „Graag gedaan, kerel!" |
|||||
|