| |||||
Nu de druk die Gabriëlle had gevoeld om zèlf Lidhia’s vader te waarschuwen dankzij luitenant Kamisec was opgelost, maakte ze van de gelegenheid gebruik om tijdens haar terugkeer naar het paleis eens goed op die details te letten, waaraan de prinses doorgaans uit pure gewoonte voorbij zou zwemmen. Ze was intussen voortdurend op zoek naar de besturing van ‘haar’ pantserplaten en baalde er flink van, dat ze daar nog totaal geen controle over had. Het trucje om ‘gewoon onbewust’ een beweging te maken, ging in dit geval blijkbaar niet op: in haar normale vorm als luchtlinge was ze immers niet gewend aan het hebben van pantserplaten! Het gebruik van armen en benen, bewegingen van nekspieren, flippers, handen en vingers kon ze uit gewoonte doen, zonder erbij na te denken. Ook Lidhia’s ogen had ze op die manier prima onder controle, evenals — tot haar grote opluchting — haar sluitspieren. Ze wilde hóé dan ook èlke mogelijke herhaling van de ellende van het auto-incident op weg naar het ziekenhuis voorkomen… Als luchtlinge had ze zich al wel eens afgevraagd hoe het zou zijn om bijvoorbeeld een mier te zijn en zes poten te hebben. Of een zweefvlieg of een libelle, waarbij je nog eens de toegevoegde vleugels had zodat je over maar liefst àcht of, zoals de libelle, wel tien ledematen beschikte. Ook honden, katten en apen hadden vanuit die nieuwsgierigheid haar interesse, evenals het kleine spinnetje dat soms aan de binnenkant over haar zolderraam liep. Ze had het altijd jammer gevonden dat ze niet met dieren kon práten — al begreep zij óók wel, dat het voor die dieren de normaalste zaak van de wereld zou zijn en er dus van hun kant uit weinig over te vertellen zou zijn… Want hoe zou een hond moeten uitleggen hoe hij kwispelt!? Meeleven in Lidhia’s lichaam was een bijzonder verhelderende ervaring — tot nu toe. De uitdaging om zèlf een lichaam met veel meer spieren dan je gewend bent te moeten besturen, bleek echter een precies even onvoorstelbare inspanning als haar nooit tot volle tevredenheid ingevulde vroegere dagdromen… en díé kon ze tenminste op elk gewenst moment àchter zich laten…! Haar aandacht werd nu getrokken door een vreemd aandoende, onregelmatige uitstulping aan de zijkant van de paleisrots. Vanuit Lidhia’s ooghoeken had ze het al eerder opgemerkt en ze wist dat het ook al wel ter sprake was gekomen, maar voor Gabriëlle vormde het een nog niet eerder bezwommen terrein. Het lag dan ook aan de kant van de paleisrots waar Lidhia weinig kwam en haar zwemmeling met de magister had haar langs de hoge achterwand ervan geleid. Omringd door wat een hoog opstaande kraag van grillige rotswanden leek, getooid met een dikke, donkerdere laag voedingsbodem en begroeid met alle mogelijke soorten koralen, lag een amfitheater, uitgehouwen in de bekende lichtgrijze steensoort. Voor bijna tweederde liep het rondom een ietwat verhoogd, ellipsvormig podium. In één oogopslag zag ze nu dat het lichtelijk verwaarloosde beeldhouwwerk enórm was, en aan een groot aantal waterlingen plaats kon bieden. „Dus dàt is de oude steengroeve,” fluisterde ze meer tegen Lidhia dan tegen zichzelf, terwijl ze het eenzame, hier en daar enigszins overwoekerde geheel eens goed in zich opnam. Ze verwachtte geen reactie van luitenant Vertoc — en al helemaal geen onverstáánbare. Twijfelend over wat hij gezegd had — het had als een aankondiging geklonken — keek ze op, waarbij ze vroeg: „Wat zei u?” Direct daarop gilde ze bij de ontdekking van een razendsnel aanstormend, haaiachtig wezen. Of het nu de adrenaline was, een reflex of puur geluk maakte haar weinig uit toen Lidhia’s armen en benen zich vliegensvlug samenvouwden, haar hoofd zich dieper tussen de smalle schouders trok en met een paar razendsnelle klikgeluiden het pantser feilloos, veilig sloot. |
|||||
|