| |||||
Hoofdstuk 1 Met gebalde vuisten van ingehouden woede, stond Agathon tegenover Alexios. De lichtstralen die door de kieren van de planken, waaruit de hut was opgebouwd, wisten te breken, toverden een complex spel van lijnen over zijn jonge gezicht. „Je kunt me niet tegenhouden! Je bent mijn vader niet!" Deze opmerking voelde als een messteek aan in het hart van Alexios. Natuurlijk had de jongen gelijk, maar toch zag hij hem wel als zijn zoon. Hij hield evenveel van hem als hij van zijn eigen jongen had gehouden. „Een dergelijke opmerking heb ik niet verdiend," antwoordde hij zacht, zijn ogen neerslaand naar de donkere vloer, waaronder de golven rustig deinden. „Ik wil alleen maar..." Maar de woedende Agathon was niet voor rede vatbaar. Hij dacht niet na, maar gooide alles naar buiten wat in zijn hoofd opkwam. „Je wilt alleen maar dat ik je slaafje blijf. Dat ik braaf doe wat jij wilt. Je geeft niets om mij. Je bent een egoïst, Alexios." De tranen stonden bij de jongen in zijn ogen. Alexios zag het. Hij wist dat de jongen zichzelf zag als een volwassene en gezien zijn leeftijd had hij het niet mis. Maar emotioneel was hij nog erg instabiel en hij moest nog zoveel leren. En om nu al op eigen benen te staan... „En ik ben nu volwassen," vervolgde Agathon zijn tirade, „dus je kunt me ook niet meer tegenhouden. Als ik wil gaan, dan ga ik gewoon!" „Maar waar wil je dan naar toe?" riep Alexios vertwijfeld uit. „Dat doet er niet toe," zei Agathon kortaf, „als het maar weg is van hier! Weg van Plotos. Weg van deze houten nachtmerrie!" Hij draaide zijn ogen omhoog, om aan te geven dat deze, lichtelijk vervallen kapiteinshut, op het dek van hun eigen schuit, hier een perfect voorbeeld van was. „En wat denk je dan te vinden, buiten Plotos?" reageerde Alexios fel, terwijl hij een onooglijke, maar stevige stoel naar zich toeschoof en er op plaats nam. „Weet ik veel? Het avontuur! Iets." de stem van Agathon werd wat rustiger. „Iets beters." „Alle handelaren die hier aanleggen hebben geen andere bestemming dan de andere drijvende steden." probeerde Alexios uit te leggen. „Het enige wat ze doen is varen en nog eens varen en als ze dan ergens anders aanleggen, dan is het niets anders dan hier. Meer boten en meer hout! Er is niets meer dan dit, Agathon. Accepteer dit nou eens!" De laatste paar woorden kwamen iets feller naar buiten dan de spreker het had bedoeld, wat de vlam bij Agathon dan ook direct weer heftig deed rijzen. Uit pure frustratie reageerde hij zijn boosheid, met behulp van zijn rechterbeen, af op een oude tafelpoot, die toch al scheef stond. De trap was het enige dat de tafelpoot nog nodig had om haar te doen breken. Agathon kon net op tijd achteruit stappen, om te voorkomen dat de tafel, die nu ernstig uit balans was, op zijn voeten terecht zou komen. Met een klap raakte de tafelrand de harde ondergrond en de vaas, die Agathon ooit zelf had geboetseerd en geverfd, toen hij nog jonger was, raakte een fractie van een seconde later de grond, om daar in tientallen stukken uiteen te spatten. De aarde die in de vaas zat werd verspreid over de vloer en de kostbare plant die daarop had getroond lag nu hulpgeloos ontworteld aan de voeten van Alexios. Al was Alexios erg geschrokken van deze plotselinge aggressieve daad, toch was hij blij dat de nu geschrokken uitdrukking op het gezicht van de jongeman tegenover hem, de uitdrukking van woede had verdreven. Een paar seconden lang staarde Agathon naar de ravage die de tafel en wat daar allemaal opstond had veroorzaakt. Toen keek hij weer naar Alexios, die zag dat de jongen tranen in zijn ogen had staan. Toen draaide Agathon zich abrupt om en verliet de hut, de deur achter zich dicht slaand. Alexios kwam overeind van zijn stoel en stapte voorzichtig over de bende die zich voor zijn voeten uitspreidde. Maar toen hij de deur had geopend, zag hij nog net de hardlopende Agathon verdwijnen over de vlonders die als wegen dienden in deze drijvende stad. Hij wist dat hij hem nooit zou kunnen inhalen. Agathon kende alle hoeken en gaten van deze stad. Hij wist elke sluipweg te vinden en kon klimmen alsof hij voor de mast geboren was. Met een zucht draaide Alexios zich om en nu, met het extra licht dat van buiten door de deur naar binnen scheen, zag hij pas goed wat een bende er op de vloer lag uitgestald. Met een zucht bukte hij zich en begon met het opruimen. Hij hoopte dat de bloem dit kleine avontuur zou overleven en hij begon de eveneens kostbare aarde bij elkaar te schuiven, in de hoop hier zoveel mogelijk van te kunnen redden. |
|||||
|