| |||||
Vijfde dag. Vroeg wakker, maar goed uitgerust. Onze inspectietocht over het rotsmassief gaat langer duren dan ik ingeschat had: het is zóveel groter dan ik had gedacht… Straks trekken we de bossen in, die we gisteren in het zuidwesten konden zien liggen — als we niet opnieuw voor verrassingen komen te staan. Het landschap is al aan het veranderen: waar wij gisteravond laat ons kamp hebben opgeslagen, worden de uitgestrekte, grazige weiden al meer en meer onderbroken door spontaan groeiende, ongecultiveerde bossages en struiken. Michaël staat al klaar. We moeten gaan. „Pas op, Raphaëlla!” Michaëls sterke hand rustte plotseling op mijn schouder en trok me ruw terug — ruwer dan aangenaam was, maar prettiger dan de wolvenklem die zich anders om mijn enkel zou hebben gesloten… „Dank je!” hijgde ik, meer onder de indruk dan ik hem wilde laten blijken. Ik was nog steeds niet gelukkig met de orders om ‘in stijl’ te reizen gedurende onze complete missie op het rotsmassief. Ik was hier al lange tijd niet geweest, maar de laatste keer dat ik dit eigenaardige project had bezocht, was er geen restrictie geweest in het gebruik van de dimensionele snelweg. Dat was wèl zo handig, vond ik. Recente ontwikkelingen maakten onze onopvallende maar tevens onhandige vorm van reizen heden ten dage helaas noodzakelijk. Ik staarde naar het roofapparaat dat mij te grazen zou hebben genomen van half onder een dunne laag dorre bladeren — een dubbele klauw met een veermechanisme. Het martelwerktuig was vervaardigd uit een bijna onwerkelijk ogende legering van lichtmetaal en schaduwmetaal. Het had een vreemdsoortige uitstraling, alsof het licht dat het weerkaatste moeite had om van het oppervlak los te komen. Zelfs in onze vertrouwde verschijningsvorm zou dit lieverdje ons zwaar kunnen verwonden… maar de van nature kwetsbare rotsbewoners moesten hier óók voor oppassen! „MW765 Mk.II Footware,” las ik de markeringen aan de binnenrand van één van de gruwelijk gemeen getande dubbele bogen, die nog het meeste weg hadden van de wijd geopende kaken van een haai, maar zo te zien besmeurd waren met allerlei onplezierige half-organische vloeistoffen en pasta’s, waarvan ik de samenstelling en oorsprong niet hoefde te weten om niemand een beet van deze klem toe te wensen. En was dat donkerrode spul soms bloed…!? Er stonden twee logo’tjes naast het typenummer en de benaming. „Nephilimetal,” mopperde Michaël afkeurig bij het zien van het logo, dat ik nog nooit gezien had en aan de naam te horen op de half geestelijke, half natuurlijke materiaalsoort sloeg. Het àndere beeldmerk was mij allesbehalve onbekend: „Manilupus,” fluisterde ik. Mijn smalle, voor deze missie custom built vrouwenhanden vormden onwillekeurig vuisten — de linker om het heft van mijn zuiver lichtmetalen smalzwaard Pling, dat aan mijn zij rustte maar niet zichtbaar was voor de rotsbewoners. ‘Manilupus’ was slechts één van de vele namen waaronder onze vijand graag opereerde. Het was slechts één van zijn vele ondernemingen, die alle onder hetzelfde consortium vielen: Matchwood Enterprises, Limited. Die ‘Limited’ was een consequente toevoeging van òns, als waardige tegenhanger van het opschepperige ‘Unlimited’ waar hij zich doorgaans grotesk overschattend van bediende. „Kunnen we die uitschakelen?” vroeg ik mijn metgezel, die tijdens deze missie voor een rustig, vredelievend ogend manspersoon doorging en mijn beschermende broer moest voorstellen. Die rol nam hij even serieus als altijd: ik besefte maar al te goed dat ik hem daar op dit moment bijzonder dankbaar voor was en hoopte dat ik hem die dienst ooit nog eens terug zou mogen bewijzen. Hij keek al om zich heen en brak met enig wringen een tak van een hoge struik langs het weinig duidelijke pad. „Opgepast,” klonk zijn bronzen stem al. Ik deed een paar stappen terug terwijl hij met het uiteinde van de nog levende stok naar het sluitingsmechanisme van de onmenselijke val reikte. Ik schrok niet ècht: het was slechts een gezonde reflex die mij tegelijk met de valse klem op deed springen. Stil keken we naar het resultaat. Michaëls tak — toch niet echt een dunnetje en een behoorlijk taai exemplaar — was volledig versplinterd op de hoogte waar de vermoedelijk giftige kaken elkaar ontmoet hadden alsof er nooit een tak was geweest. „Díé hoeft niemand meer te vrezen,” zei ik, opgelucht, terwijl mijn hartslag weer terugzonk naar het normale tempo. Blijkbaar had ik een te lange tijd aan het Hof doorgebracht. Ik was nog maar nauwelijks uitgesproken of een nieuwerwets mechanisme in het gevaarte zorgde er bij het kennelijke gebrek aan weerstand voor dat de machtige kaken zich onder een hol, metalig klikkend geluid langzaam, hongerig, opnieuw openden en weer in de gespreide stand kwamen te liggen — geduldig wachtend op een serieus slachtoffer… „Zo te zien doen ze aan productontwikkeling,” concudeerde Michaël droog, maar ik kon aan zijn stem horen dat hij hier bepaald niet over te spreken was. Ik stootte hem aan en wees: de klap had wat bladeren aan de kant geslagen, waar onmiskenbaar een plas bloed vanonder tevoorschijn was gekomen. „Kom,” zei hij, nadat hij tevergeefs geprobeerd had de val te verschuiven en uiteindelijk het restant van de stok naast de sinistere val in de grond gedreven had om er een felgekleurd doekje aan te binden. „Dat moest maar voldoende waarschuwing voor volgende, nietsvermoedende reizigers zijn. We kunnen hier niets meer betekenen. Laat ons het bloedspoor volgen. De dag is nog jong — het bloed nog vers.” Ik knikte en liep om de valstrik heen achter hem aan, maar keek nog een paar keer om, om te zien of het vlaggetje wel goed genoeg opviel. Ik bad dat het zijn reddende werk zou mogen doen, in het vervolg. Intussen vroeg ik mij af voor wie het te laat was geweest… maar Michaël wees al. |
|||||
|