| |||||
De volgende dag na kerktijd belde Thomas naar het huis van de familie Vanderlinden. “Met Janine Vanderlinden”, nam Janine de telefoon op, ze had haar tasje nog in haar handen en haar jas half uit. Bertrand, die achter Janine aan naar binnen liep, pakte haar tasje aan en hielp haar verder uit haar jas. Hij liep naar de gang om ze op te hangen en zijn eigen schoenen en jas ook uit te trekken. “Ha die Janine, hoe gaat het bij jullie?”, vroeg Thomas. “Ach, hallo Thomas!”, was de enthousiaste reactie van Janine, “Wat leuk dat je belt! Ja, hier gaat het zo z`n gangetje hè.” “Oh, aha, en… jullie waren toch bij de dokter geweest in het ziekenhuis?”, Thomas bracht deze vraag voorzichtig, omdat hij niet wist hoe het bezoek verlopen was. “Ja, die extra onderzoeken waar Bertrand het al over had, dat weet je toch? Nou, die gaan ze nu ook uitvoeren. Over anderhalve week de eerste en de vervelendste.”, vertelde Janine, “De dokter belde gister met de uitslagen van het laatste bloedonderzoek… was niet zo goed. Of eigenlijk helemaal niet goed.” Bertrand ving een deel van het gesprek op doordat de kamerdeur op een kier stond en ging door met het uittrekken van zijn schoenen. Steffie die naar boven wilde gaan, kon het niet laten haar vader in zijn zij te prikken nu hij gesteund tegen de wc-deur zijn schoenen aan het uittrekken was. “Hé, boef!”, zei Bertrand tegen Steffie die gauw maakte dat ze de trap op kwam en al lachend naar boven rende, “Pas maar op. Witte pas leeft!” “Ja, wie trekt z`n schoenen nu ook zo uit!”, reageerde Steffie nog. “H`m wat is daar nu zo gek aan, zo blijf ik tenminste nog een beetje lenig.”, antwoordde Bertrand zacht en half tegen zichzelf. “Ook zo lenig, dat je even weg kunt gaan, zodat ik het toilet uit kan komen?”, giebelde Karlijn. “Oh, sorry meid, ik wist niet dat jij daar zat.”, zei Bertrand en hij hinkte op één been richting voordeur en steunde zich daartegen terwijl hij zijn rechterschoen uittrok, “Wat een zwaar leven voor een man…”, zuchtte hij gemaakt. “Hoezo dat nou weer?”, vroeg Karlijn verbaasd. “Nou, samen in één huis met dríe vrouwen… ik delf toch altijd het onderspit?” “Aah, wat zielig.”, zei Karlijn en ze aaide over zijn hoofd waar zich al de eerste tekenen van een doorkomend maantje lieten zien, “Dat je het nog zo volhoudt, pappie. Knap van je hoor!” “Ach, jij!”, zei Bertrand met een glimlach op zijn lippen. “Nou heel veel sterkte dan! Ook voor Karlijn natuurlijk! Maareh… misschien kunnen we dat beter zelf aan haar overbrengen?”, zei Thomas. “Hûh? Hoe bedoel je? Zal ik haar even roepen?”, vroeg Janine. “Nee, hoe zou je het vinden als we volgende week zaterdag op de koffie kwamen? Dan kunnen we even in real life bijpraten.”, informeerde Thomas. “Oh, fantastisch Thomas! Dat zou ik zó fijn vinden, ècht!”, was de reactie van een opgewekte Janine, die het altijd al goed met haar jongere broer had kunnen vinden. “Nou, dan doen we dat toch? Edith zou het ook fijn vinden jullie allemaal weer eens te zien.”, zei Thomas, “En de jongens vinden het geweldig om met hun oudere nichtjes te spelen.” “Steffie en Karlijn genieten ook altijd van die donderstenen van jullie.”, lachte Janine en ze vroeg nog, “En hoe is het met ma?” “Ja, mag niet klagen.” “Wijkzorg goed geregeld?” “Dat loopt allemaal goed.” “En kan ze zelf ook al wat meer uit de voeten?” “Ja, het is een ouwe taaie, dat weet je. Die laat zich niet zomaar uit het veld slaan.” “Nou, gelukkig maar.” “Ja, inderdaad. Hé, maar dan zien we jullie komende zaterdag. Praten we dan verder. We proberen er voor de middag te zijn, oké.”, sloot Thomas het gesprek. “Geen probleem, ik maak wel wat lekkers. Fijn dat jullie komen, Thomas. Dank je!” “Dag zussie!” “Dag Thomas, groetjes aan Edith en de jongens!” “Doe ik! Jij groetjes aan iedereen daar. Doeg!” “Doeg!” “Nou, dat is toch mooi.”, sprak Janine zacht voor zich uit nadat ze de hoorn opgelegd had. Zacht, maar niet zacht genoeg, zodat Bertrand die uitspraak van haar opving. Hij kwam uit de gang gelopen waar hij zijn schoenen inmiddels, na het nodige oponthoud dankzij zijn dochters, had neergezet en de andere spullen aan de kapstok opgehangen had. “Wat is mooi?”, vroeg hij. “Oh, haha, heb je me gehoord?”, lachte Janine. “Ja, dat was niet zo heel moeilijk.”, zei Bertrand en hij wees naar de gangdeur. “Thomas belde net.” “Ja…, dat begreep ik al.”, zei Bertrand met de voor hem zo typerende guitig eigenwijze glimlach op zijn lippen en een glinstering in zijn ogen. “En hij en Edith willen volgende week zaterdag langskomen.”, maakte Janine haar zin af en ze moest glimlachen om de eigenwijze gezichtsuitdrukking op het gezicht van haar man toen hij `Ja…, dat begreep ik al` zei. Het was díe gezichtsuitdrukking waar ze zo van was gaan houden. Zijn mimiek, vooral het samenspel tussen zijn ogen en zijn mond, fascineerde haar. Zijn ogen spraken, ze toonden pretlichtjes als hij haar plaagde, maar konden ook heel serieus staan of juist weer vrolijk, speels ondeugend, jongensachtig. Ze was in staat zijn emotie van zijn gezicht af te lezen en de non-verbale communicatie tussen hen beiden had al in veel situaties zijn vruchten afgeworpen. Maar deze blik was wel haar favoriet, hiervoor was ze destijds als een blok gevallen. “Prima toch, we hebben niks bijzonders staan voor volgende week zaterdag.”, zei Bertrand nu met een schaapachtig lachje om zijn lippen. Hij wist waarom Janine hem zo liefdevol lachend aankeek en probeerde dat graag te rekken. “Ja, prima, maar dat was het niet.”, zei ze, “Het belletje was net even wat ik nodig had.” “Tsja,… er wordt voor je gezorgd hè. Op welke manier dan ook. Je moet het net even zien.”, en Bertrand vervolgde meteen met, “Zal ik voor de verandering eens een bakkie koffie maken?” “Graag, dank je.”, zei Janine en ze gaf Bertrand, voordat ze plaatsnam op de stoel voor het raam, nog even teder een aai over zijn wang. “Meiden! Waar zijn jullie?”, riep Bertrand in een willekeurige richting. “Hie-hier!”, was de reactie uit twee verschillende richtingen. “Kom dan eens hie-hier heen, krijg je wat drinken met een koekje.”, en Bertrand lachte om zijn eigen reactie, die hij zelf uitermate grappig vond. “Oké, kom eraan!”, ging het in koor. |
|||||
|