| |||||
„Mamma! De vergadering gaat zo begin—uhm…” In een scherpe bocht kwam Tirashya met haar gebruikelijke uitbundigheid Lidhia’s slaapkamer binnenzwemmen, maar zodra ze het tafereel vóór zich zag, sloeg ze haar armen en de pantserplaten van haar schouders uit om vrijwel direct tot stilstand te komen in het heldere water. Het donkere engeltje in de roze lichtkrans vouwde haar harde vleugels weer ingetogen terug. Lidhia lag nog net zo als eerder, maar hun moeder, die aan haar bed had gewaakt, was nu in slaap gevallen en had haar hoofd naast Lidhia’s smalle figuurtje op haar armen gelegd. Tirashya dimde haar roze verlichting een beetje en zwom stilletjes naar het bed, waar ze al gauw boven haar oudere zus zweefde als een niet helemaal samenvallend spiegelbeeld. Nadat ze had gecontroleerd of Lidhia’s waterhaling nog in orde was, fluisterde ze met een moeilijke blik, alsof ze elk moment in huilen kon uitbarsten: „Lidhia, ik mag geen impuls meer gebruiken om je te wekken, maar wil je alsjeblíéft weer wakker worden!? De medica zegt dat je er sterk en gezond genoeg voor bent!” Ze keek naar beneden, langs Lidhia’s torso. Ze was door de rog in haar buik gestoken terwijl ze zich probeerde te sluiten — de angel was afgebroken en de rog gevlucht, maar het verlammende effect was ingetreden voordat de schelp was vergrendeld. Lidhia’s lijfwacht had een beschrijving van het beest gegeven, waarop de medica geconcludeerd had dat Lidhia niet buiten gevaar verkeerde al was er genoeg reden tot hoop dat ze er weer helemaal bovenop zou komen. Aan het koninklijk echtpaar had ze later toegegeven dat er kans was op lichte schade aan Lidhia’s zenuwstelsel. Ze kon met geen mogelijkheid zeggen wat daarvan de gradatie en het effect zouden zijn, en of het op den duur zou kunnen genezen. „Het is op dit moment een kwestie van afwachten tot ze weer bijkomt,” had Ishtaran gezegd, terwijl ze een wierpleister op de steekwond aanbracht. „Ze mag de Almachtige dankbaar zijn dat haar lijfwacht de tegenwoordigheid van geest had om de angel uit haar huid te trekken en de wond uit te zuigen. Dat kon weleens een groot verschil voor haar gaan uitmaken.” Tirashya boog haar hoofd voorover en keek zo, onder haar schouder door, naar haar moeders vredig slapende gezichtsuitdrukking. Nog even keek ze terug naar Lidhia. Het viel haar op dat de twee vrouwen die ze het meeste liefhad, nu ze geen van beiden hun verlichting voerden, als twee bellen lucht op elkaar leken. Dat was haar nog niet eerder opgevallen vanwege het feit dat zij, evenals alle waterlingen, meer gericht was op herkenning van luminescentiepatronen dan van andere uiterlijke gezichtskenmerken. Ze vroeg zich af of zij zelf óók zo op haar moeder en haar zus leek. Even speelde een guitig lachje rond haar lippen, toen sloeg ze haar schouder- en onderrugplaten uit om in samenwerking met haar ledematen rustig een paar slagen in het water te stijgen. Met een snelle, heftige beweging van haar armen draaide ze zich nu op haar rug om met gedimde verlichting onder Lidhia’s spiegelplafond te komen liggen. Het plafond zelf straalde haar langs de ellipsvormige luchtbel lichtblauw aan. Bijna raakte haar neusje dat van haar spiegelbeeld, terwijl een paar meter achter haar de ontspannen curven van haar slapende zus in zachtblauw schemerden. Snel vergeleek ze hun gelaatstrekken. Binnen enkele tellen straalde haar gezichtje van een brede, voldane glimlach: „Ik lijk op Lidhia!” Ze was opgetogen blij met — en niet minder trots op — die ontdekking. Uitgebreid bestudeerde ze haar eigen gezichtje nu, tot in de fijnste details. Plotseling viel het haar op dat de lichtbalans in de kamer veranderde: het lichtblauw trok naar lila. Ze draaide zich met een scherpe ruk terug op haar buik, waarbij ze haar luminescentie liet opkomen en daarmee het kleurbeeld nogmaals verschoof. „Lidhi—!” begon ze haar spontane reactie, die ze inbond op het moment dat ze zich hun slapende moeder herinnerde. Met een complete zijdelingse schroefbeweging liet ze zich zinken tot op een armlengte boven haar zus, die haar nog wat wazig aanstaarde. Tirashya fluisterde: „Wat mooi dat je juist nú wakker wordt! De vergadering gaat zo beginnen! Kom je mee? Laat Mamma maar slapen, die heeft de hele nacht opgezeten bij jou!” Tirashya zag dat haar zus iets fluisterde, maar verstond haar niet. Ze dook iets dieper naar haar over en vroeg: „Wat zei je?” „Tirashya!” klonk het nu duidelijk, met een zachte glimlach. |
|||||
|