| |||||
Tussen de volle kruinen van enkele imposante dennen door wierp Peter LaCroix een blik op de heldere sterrenhemel, voordat hij de haarscherp afgetekende geometrische vormen van het grote buiten in zich opnam. Er brandde nog licht in enkele kamers en de hal. Het warme buitenlicht straalde hen verwelkomend tegemoet, zoals ook de zachte verlichting van de oprijlaan dat gedaan had. Hij sloeg het portier van zijn Civic dicht op het moment dat de voordeur geopend werd en een vrouwelijk silhouet haar schaduw op het witte grind aan zijn voeten wierp. Achter zich hoorde hij de handrem van de Previa. „Goedenavond,” klonk een vriendelijke damesstem. „Komt u verder! Moet ik even helpen?” „Goedenavond,” beantwoordde Peter de begroeting, waarop hij de naar buiten gekomen vrouw de hand schudde en zich voorstelde. Zij noemde vriendelijk, zakelijk haar naam en knikte direct toen Peter vroeg: „Misschien wilt u mij even helpen om Gabriëlle te ondersteunen?” Terwijl Den Engel één van de reistassen voor zijn rekening nam, hielpen Peter en de hun onbekende gastvrouw Gabriëlle het bescheiden bordes van drie treden op om via het portiek naar binnen te gaan. „Nou, Gabri— euh, Lydia! Van harte welkom hier! Laten we maar meteen doorlopen naar de zitkamer,” stelde de vrouw met het donkerrood geverfde, halflange haar vriendelijk voor. „Dan kun je meteen zitten. Lijkt me prettiger voor je.” Lidhia knikte. „Ze praat helaas nog niet weer,” legde Peter uit. „Meisje toch…,” reageerde hun gastvrouw, die na enkele meelevende ogenblikken op Gabriëlle aangaf dat ze het prettig vond om bij haar voornaam genoemd te worden. Peter knikte: „Ik ook.” Nu Lidhia zag dat er géén grind, drempels of stoeptreden meer in haar weg lagen, durfde ze het wel weer zònder hulp te proberen. Stapje voor stapje schuifelde ze de kamer binnen. Bij binnenkomst keek ze opzij, waar het brok steen nog onder het drietal portretten op het dressoir lag dat ze nu in een reflex vastgreep om overeind te blijven. „Ho!” reageerde LaCroix direct, terwijl hij haar alweer bij de ellebogen vasthad en ondersteunde. Rustig begeleidde hij haar naar de zitbank onder de felgekleurde wandschildering. Pas toen ze veilig zàt, richtte hij zich op om de huiseigenares aan te kijken, die inmiddels vergezeld ging van haar man, een dertiger met donker haar, die eruitzag alsof hij veel tijd in de buitenlucht doorbracht. „Dank u,” begon hij, waarop hij hem de hand schudde. „Peter LaCroix. Aangenaam. Ik ben Gabriëlles vader.” „Jullie zijn van harte welkom hier,” antwoordde de jonge heer des huizes en hij stelde zichzelf voor met: „Stian Feenstra, aangenaam.” „En dit is onze goede vriend, de rector van Gabriëlles school, de heer Gabriël den Engel,” knikte Peter met een handgebaar naar de witharige man die in de sierlijke boog tussen de hal en de zitkamer stond met een gevulde reistas in zijn hand. „Aha,” zei Clara, met een geïnteresseerde blik in de richting van de rector. „De man van het afgekapte telefoongesprek.” Den Engel knikte en zei: „Dat klopt, mevrouw Feenstra. Aangenaam!” „De batterij hield ermee op,” legde Clara hem uit. „Ik had gisteravond vergeten mijn mobiel aan de beademing te leggen.” Den Engel glimlachte ontwapenend en zei: „Och, dat overkomt ons allemáál wel eens, nietwaar?” Nadat alle plichtplegingen achter de rug waren, vroeg Stian: „Hebben jullie nog spullen die uit de auto gehaald moeten worden?” „Eh, ja, mijn tassen en nog een tas van Gabriëlle,” knikte Peter. „Ik pak ze wel even.” „Laat me u helpen,” bood Stian direct aan, waarop hij Peter naar buiten volgde. „Ik kan u niet zeggen hoe blij ik ben dat u Gabriëlle en mij zo wilt helpen,” begon Peter, toen ze bij de auto stonden en Stian een tas van hem overnam. „Och, we hebben de ruimte en de mogelijkheid hier. En we voelen ons een beetje betrokken bij Gabriëlle sinds deze ochtend,” luidde het antwoord. „U had haar gevonden, toch?” vroeg Peter nu. „Tutoyeer me maar gewoon, hoor,” glimlachte Stian in het kunstschemer. „Jij mij óók, dan,” kaatste Peter dat balletje terug. „Goed, Peter. Nee, strikt genomen heeft Joram, één van onze olijke tweeling haar gevonden. Ze lag bewusteloos in het natuurgebied dat achter het huis begint. Hij en zijn zusje hebben erom gestreden wie haar tas mocht dragen terwijl ik haar naar ons huis droeg.” „Aha,” zei Peter. „Kwam ze snel weer bij?” „Een kwartiertje nadat we haar binnengebracht hadden, kwam Joram melden dat ze weer wakker was. We hadden onze eigen huisarts er even bijgehaald, voor de zekerheid. Die kwam vlak nadat ze bijgekomen was.” „Groot gelijk dat jullie dat gedaan hadden,” vond Peter. „Bedankt!” „Graag gedaan,” zei Stian. „Maar zullen we binnen verder praten? Het is hier buiten niet echt warm…” |
|||||
|