| |||||
„Jôh! Kijk uit!” „Sorry!” „Whoa!” „Sorry!” „Je rijdt de verkeerde kant op!” „Wéét ik!” Squieeeeeee! „Man! Kijk uit!” „Sorry!” „Ja: ‘sorry!’ — Sukkel!” Met een rood hoofd van alle niet bijzonder vriendelijke kreten die hij binnen dertig meter op het schoolterrein naar zijn hoofd geslingerd had gekregen, liet Tim de ergste drukte achter zich. Nu hij het schoolgebouw naderde bestond het totaal aantal tegenliggers uit niet méér dan slechts de som van de scholieren die hun fietsen vlakbij het gebouw stalden. Dat scheelde behoorlijk in het aantal zijstroompjes dat de hoofdrivier vormde. Ah! Een vriendelijk gezicht! Amber begroette hem tenminste behoorlijk. Ze stond al klaar met haar fiets. „Hoi!” glimlachte hij. „Gabriëlle was niet thuis,” meldde hij daar direct achteraan, alsof hij Amber verantwoording schuldig was. Zij haalde slechts ongeïnteresseerd haar schouders op en vroeg: „Zullen we? Rosa is vast wèl thuis!” Gelukkig, daar is dat glimlachje weer, dacht Tim, terwijl hij terugglom en met een hoofdknik bevestigend antwoordde. Nadat hij zijn fiets omgekeerd had, reden ze naast elkaar het terrein van de school af. „’t Is zo wèl makkelijker dan ’s avonds via de tuin van de buren door het gaas, hè?” converseerde Amber, terwijl ze rechtsaf de beklinkerde straat op draaiden. „Ja, nou!” vond Tim, die door die herinnering opnieuw bij het spanningsveld tussen Amber en Gabriëlle bepaald werd. „Pas op, het is op sommige plekken nog flink glad, hoor!” waarschuwde hij, toen Amber een vreemde zwenking met haar fiets maakte om overeind te blijven. Ze legde haar linkerhand op zijn arm. „Meer steun!” verklaarde ze blozend. Tim knikte haar toe: „Is best, hoor! Maar als ik óók omga?” Amber haalde weer haar schouders op. „…gaan we allebei,” concludeerde ze praktisch. Een harde, koud snijdende windvlaag ontnam hen even de adem. Amber liet Tims arm gauw los om haar stuur in bedwang te kunnen houden. Zodra de wind weer rustiger werd, lag haar hand weer op Tims zwarte mouw, warm verpakt in een lichtblauwe want. Tim vond het een prettig gebaar, al besefte hij dat de meeste meisjes dat erg makkelijk deden en dat het niets hoefde te betekenen. „Hoe ging het eigenlijk, het afgelopen uur?” vroeg hij. „Veel beter, weer,” antwoordde Amber. „Gelukkig,” verzuchtte Tim hartgrondig. „Ja,” knikte Amber. „Ik geloof dat Heidi echt indruk heeft gemaakt op de anderen. Zelfs Brenda liet me met rust.” Ze stopten voor een verkeerslicht. Amber bleef op haar fiets zitten, terwijl ze op Tim steunde en met haar andere hand het metalen knopje indrukte. „Dat is haar geraden ook,” bromde Tim na een paar tellen stilte. Amber zweeg. Tim keek opzij en werd gevangen in een verbaasde blik van het meisje. Even trokken haar mondhoeken omhoog richting een glimlach, maar toen begon haar onderlip te trillen en schoten haar ogen vol. Ze wendde haar blik af. Het licht sprong op groen. Amber bleef keurig naast Tim rijden toen die optrok en verontschuldigend vroeg: „Wat is er? Heb ik iets verkeerd gezegd?” Zij schudde zwijgend haar hoofd. „Nee,” piepte ze toen. Even schraapte ze haar keel. Met weer vaste stem zei ze: „Nee. Laat maar.” „Oké,” reageerde Tim nederig, terwijl hij zich afvroeg of hij nu over iets anders moest beginnen en zo ja, wat dan. Hij wist even niets. En Amber zei niet veel meer behalve zo nu en dan een korte richtingaanwijzing. Hij huiverde: het was koud vandaag, ondanks het prachtig heldere weer. „Hier is het,” knikte Amber in de richting van een moderne villa met een ruim gazon en veel coniferen eromheen. Tim floot tussen zijn tanden. „Mooi,” vond hij. „Ja, hè?” vond ook Amber, alsof ze er zelf woonde. „Alleen jammer van de rommel,” zei Tim verbaasd, bij het zien van de ontluisterde ghettoblaster die het grindstenen terras nog ontsierde. Ook Amber keek verrast. Ze zei: „Dat ben ik niet gewend. Misschien had Fred een driftbui… Maar het is zijn eigen cd-speler… Vreemd.” Ze trok de zijdeur open en stapte naar binnen, gevolgd door Tim. Een vrouwenstem klonk uit de kamer. „…dat ik dat geen goed idee vind, Rosa!” Amber stond stil; Tim ook. Voorzichtig sloot hij de buitendeur achter zich. Mevrouw Welder, die hij maandagavond laat bij meneer Den Engel thuis even kort ontmoet had, stond met haar handen in de zij tegenover Rosa, die aan de jas, muts en sjaal in haar handen te zien van plan was om naar buiten te gaan. „Ik heb gewoon de indruk dat het nódig is, mam,” argumenteerde Rosa, al klonk haar stem niet erg sterk. Het leek wel of ze voorzichtig praatte. „Ik kan het bèst. Ik ben helemaal ingepakt, mijn ribbenkast is goed verbonden, ik heb die sneeuwijzers en het is vlakbij. De stoep is effen dus ik hoef nergens op en nergens vanaf te stappen. Als ik rustigaan doe, lukt het best. En misschien hebben Tim en Amber — hoi! — ook wel even zin in een wandelingetje. Dan kunnen ze meteen op mij passen.” Rosa wierp met haar ene zichtbare oog een smekende blik in de richting van het tweetal dat zojuist was binnengekomen. Ze zocht duidelijk steun. Mevrouw Welder volgde die blik en zuchtte. „Ik wil wel een eindje lopen, hoor,” knikte Amber, waarop ze zich tot Tim richtte met: „Jij?” „Ja, best,” reageerde die. „Prima.” „Nou, goed dan. Ik krijg het jou tòch niet uit het hoofd gepraat, Rosa. Maar Tim en Amber, zullen jullie goed op Rosa passen en zorgen dat ze het kalm aan doet?” „Ja, tante Fabiënne,” beloofde Amber direct. Ook Tim betuigde zijn goede intenties, zij het zwijgend. Even later liepen ze rustig de oprijlaan af met Rosa in het midden. „Waar gaan we eigenlijk heen?” vroeg Tim luchtig. „Ik heb het gevoel dat ik euh… naar Gabriëlle moet,” zei Rosa blozend. Twee stappen verder merkte ze pas, dat haar metgezellen niet meer naast haar liepen. |
|||||
|