| |||||
„Waar moet jij heen?” „Vierentwintig. Engels. En jij?” „Twaalf. Wiskunde. Loop ik een stukje mee. Gezellig. Maar waarom trok je dat gezicht?” „Twaalf… Daar kwamen wij net vandaan…,” legde Amber uit. „Aha,” begreep Tim nu haar associatie. Samen met Heidi en Kitty voegden ze zich in het rumoerige pauze-lesverkeer. „Euhm… Hoeveel uur moet jij nog?” „Nog twee. Ik heb nog tekenen. …Hoezo?” Tim keek even opzij. Meende hij daar een zweem van een glimlach rond Ambers mondhoek verstoppertje te zien spelen? Hij antwoordde: „Ik dacht, misschien kunnen we samen even bij Rosa langs, vanmiddag.” „Goed idee! …Moet ik naar jouw huis toe komen, dan?” „Neuh, ik kom wel hierheen.” „Oké… Leuk!” „Ze euh… Ze hebben mij aangewezen om een paar repetities van Gabriëlle naar haar toe te brengen, omdat ze er vandaag niet was… Moet ik dat zo na het zesde uur maar even doen,” zei hij, expres zo mat mogelijk. „Hm,” reageerde Amber. Het glimlachje had een verstopplek gevonden. „Vind jij euh…,” aarzelde hij, plotseling onzeker. „Wat?” „Nee, laat maar… Was niks. Tot straks dan, hè? Ik wacht wel bij de fietsenstalling!” „Oké! Doei!” „Doei!” Dat gesprekje stond nu vanuit zijn geheugen op ‘herhaald afspelen’ in Tims gedachten, terwijl hij in de stoffelijke wereld zijn fiets langzaam richting Gabriëlles huis peddelde. Brrr — zoals dat zacht glimmende lachje van Ambers gezicht gegleden was; zoals haar voorzichtig open uitstraling zich naar binnen toe gesloten had op het moment dat hij Gabriëlles naam had genoemd… Wat wàs dat toch, tussen die twee meisjes!? Nou ja, relativeerde hij. Als Gabriëlle háár op net zo’n manier behandeld heeft als wat ze mij al geflikt heeft, dan kan ik me er ook wel weer wat bij voorstellen… „Pffft,” zuchtte hij gefrustreerd. Hij wenste nu wel dat hij Amber niet van zijn kleine taak als postbode verteld had. „Wil je open en eerlijk zijn, doe je het nòg fout!” Hij had er bepaald geen zin in om Gabriëlle te bezoeken, maar de hele klas had hèm zowel figuurlijk als letterlijk tot de aangewezen persoon gemaakt — vanwege zijn onmiskenbaar getoonde aandacht voor hun klasgenote. „Hm, tja, nou…!” mopperde Tim onsamenhangend. Blijkbaar beschouwde de hele klas hen al als een koppel! „Net wat ik nodig heb,” verzuchtte hij, waarbij zijn gedachten opnieuw terugkeerden naar Amber. Had hij niet uit haar twinkelende glimlach opgemaakt dat ze op zijn minst ingenomen was met zijn belangstelling voor haar — misschien zelfs een stukje hoop koesterde op serieuze belangstelling van zijn kant? Hoe dan ook, met zijn mededeling over wat hij ging doen — wat hij moest doen, hoe ongeïnteresseerd hij het ook had proberen te brengen — had hij die eventuele hoop blijkbaar direct weer platgeslagen… Daarbij was ‘samen op bezoek bij jouw zieke hartsvriendin’ niet meteen op te vatten als een romantisch voorstel, peinsde hij. Hoewel? dacht hij daar achteraan. Misschien ziet zij ‘dingen samen doen’ — ongeacht wat precies en of er anderen bij betrokken zijn — wèl als iets romantisch… Wie weet maakte ik wel een goede beurt bij haar met mijn voorstel om Rosa te gaan bezoeken… „Nou ja, dat wàs dan misschien zo, in eerste instantie. Tot ik het weer verknalde,” probeerde Tim zijn eigen flakkerende hoop te doven. Verstandelijk en emotioneel gezien lukte dat ook wel, maar dan was er nog die koppige factor in zijn karakter: die onbestemde vasthoudendheid, die hardnekkig vond zéker te mogen weten dat hij Ambers non-verbale communicatie goed had geïnterpreteerd — zowel het positieve in zijn eigen richting, als het negatieve in die van Gabriëlle… Het lastige vond hij alleen, dat hij al in eerdere situaties gemeend had conclusies te kunnen trekken. Tot nu toe had hij het, achteraf bekeken, nog niet vaak bij het rechte eind gehad… Met een slakkengangetje reed hij de straat in, waar Gabriëlle woonde. „Idiote situatie,” mopperde hij, en hij overwoog de blaadjes maar gewoon door de brievenbus te schuiven. Hij had op dat moment totaal geen behoefte om interesse te tonen in het meisje dat hem binnen een week al een paar keer behoorlijk ruw aan de kant had geschoven — en al helemaal niet als dat zijn kansen bij een ander meisje in de weg zou staan! Gabriëlles kus kwam hem opnieuw voor de geest. Daar wilde hij niet aan denken. Hij schudde de herinnering met zijn hoofd aan flarden. Twee tellen later had ze immers tegen hem staan schreeuwen? Misschien moest hij Amber dat ook maar vertellen — of zou dat weer verkeerd uitpakken, zoals hij intussen gewend was? Hij wist het niet en zette zijn fiets op het trottoir op de standaard. Voor het brede raam langs bereikte hij de voordeur. Hij kon het niet laten de kamer binnen te gluren, maar die zag er verlaten uit. Uit zijn tas trok hij het duo proefwerken tevoorschijn. Hij vroeg zich af of ze er wel interesse voor zou hebben: erg goed waren de cijfers niet, die bovenaan de blaadjes prijkten. Zorgvuldig vouwde hij de blaadjes tweemaal dubbel, zodat ze als één stevig geheel door de brievenbus zouden kunnen. Het metalen klepje met de zongebleekte ‘NEE-NEE’-sticker liet zich makkelijk maar licht piepend optillen. Die sticker is tenminste duidelijk, vond Tim. Achter hem klonk de hem wel bekende, luide klap van zijn fiets die zijn evenwicht verloren had en tegen de stoeptegels smakte. Achter het klepje van de brievenbus lag een zwartharige borstel in hinderlaag, die stugger bleek te zijn dan wat de in vieren gevouwen blaadjes aankonden. „Great,” zuchtte Tim. „Nou zitten er nog kreukels in óók!” Hij besloot tòch maar aan te bellen. Laten zien dat hij ondanks haar aparte gedrag vriendelijk kon doen. Gabriëlles woorden kwamen weer bovendrijven: „Blijf bij me uit de buurt en laat me met rust! Met rúst, hóór je me!?” Zijn aarzelende vinger vroeg hem van vlak voor de deurbel of hij het knopje met rust wilde laten. „Zegent, wie u vervloeken,” herinnerde hij zich de oplossing van een woordzoeker die hij ooit tijdens de kindernevendienst in de kerk gekregen had. „Zegent, en vervloekt niet.” Dat was naar aanleiding van het verhaal over Bileam geweest, wist hij nog. Bileam en zijn ezel. Die ezel was het enige dier geweest, waarvan bekend was dat God het ooit had laten praten. Bij die puzzel had een ludiek plaatje van een lachende ezel gestaan, met de tekst: „…maar wie het laatst balkt…” Ding! klonk het binnen in het halletje, toen hij het blauwglazen knopje naast de deur indrukte, en een lager: Dong! zodra hij zijn vinger terugtrok. Hij realiseerde zich dat dat de tonen waren van de typische roep van een koekoek, en grijnsde eens terwijl hij ongeduldig wachtte. Na een volle minuut liet hij de koekoek nogmaals door het huis galmen, maar ditmaal bleef hij niet zo lang staan. „Dan niet,” mompelde hij, waarbij hij op zijn horloge keek. Het was bijna drie uur. Over iets meer dan tien minuten was het zevende uur afgelopen. De opgevouwen proefwerkblaadjes verdwenen weer in zijn tas. Tijd voor iets leukers dan een dichte deur met een koekoek die niet beantwoord wordt, vond hij. Van de stoep raapte hij zijn beschaamde rijwiel op. „Weer eens te diep in het glaasje gekeken, James?” vroeg hij zijn tweewieler mild verwijtend, waarop hij opgelucht de straat uit fietste. |
|||||
|