| |||||
Buiten was het mooi weer, vond de receptioniste van een middelgroot bedrijf dat dichtbij het centrum van de plattelandsstad een pand had betrokken. Een verbouwing had het oude herenhuis van een nieuwe façade voorzien. Waarom ze dat getinte glas voor de pui hebben gebruikt, is mij een raadsel, dacht ze er achteraan. De koude maar stralende herfstdag zag er van binnenuit bekeken maar sombertjes uit — ondanks het feit dat de laagstaande zon recht naar binnen scheen. Ze zuchtte maar eens en pakte de hoorn van een uitgebreid telefoontoestel dat vlak voor haar onder de balie stond. „Met de receptie?” vroeg ze met de verplichte glimlach, waarna ze om het belachelijke van die standaardwijze van opnemen grijnsde terwijl de mannenstem aan de andere kant haar iets vroeg. Een heldere zonnestraal zwaaide door de hoge ruimte; een man met een lange, zwarte jas, een bordeauxrode sjaal, een grijzend stoppelbaardje en moeilijk te peilen rimpels rond de ogen stapte huiverend binnen. Hij liet duidelijk merken dat de dranger op de deur te strak stond afgesteld naar zijn zin: de deur liet veel te lang de kou binnen, zo… „Ik denk dat hij juist binnenkomt, meneer,” zei de receptioniste, die inmiddels vriendelijk naar de gast glimlachte en gebaarde dat hij zijn jas en sjaal wel aan de kapstok om het hoekje mocht hangen — maar die kende hij zo te zien al. De lange man droeg zwartleren puntlaarzen met donkerrode accenten in combinatie met zwarte jeans, zag ze, en zijn halflange krullenkapsel liet in combinatie met de ruwe kaken in het midden of hij ongeïnteresseerd was in zijn uiterlijk, of dat hij dit als een stijl beschouwde. Ze gokte het eerste en hoopte stiekem het laatste. Hij kwam, in afwachting van haar telefoongesprek, op de balie leunen. Zijn kleding was netjes, maar had onmiskenbaar diezelfde uitstraling van zelfverzekerde nonchalance. „Jazeker, meneer,” zei ze beleefd tegen de telefoon, waarop ze de hoorn oplegde en de bezoeker haar volledige aandacht kon geven. Die stak tot haar verrassing zijn hand naar haar uit. Schone, goed verzorgde nagels, merkte ze op, terwijl ze het gebaar beantwoordde. Hij noemde zijn naam. Zij noemde de hare. Ze ademde bewust in door haar neus. Géén overdreven luchtje, gelukkig, stelde ze opgelucht vast. Het minieme vleugje van een heel lichte, net-niet-bloemige citrusgeur was misschien uit zijn haar afkomstig. En op de één of andere manier had ze ineens de compleet onlogische impressie dat de buitenlucht, die met hem mee naar binnen was gekomen, tussen de deur en haar neus veranderd was in die van een regenzwangere hoogzomerdag met versgemaaid gras waarin de eerste grote, sprankelende druppels opwindend uiteenspatten voor een snel naderende onweersbui… Onwillekeurig controleerde ze het uitzicht: vallende blaadjes, hoog opgetrokken kragen, een strakblauwe lucht met een laaghangend, koud zonnetje, géén druppels en géén gras. Ze keerde zich, afgeleid, terug naar hem waarbij ze nogmaals — gericht, nu — inademde en opnieuw diezelfde, typisch zomerse lucht opmerkte die om hem heen leek te hangen. Hoe krijgt hij dat voor elkáár!? „Nieuw, hier?” vroeg hij vriendelijk. „Ja,” knikte ze, terug bij de les. De man, die hier duidelijk een vaste bezoeker was, glimlachte. De rimpels naast zijn groenige ogen verdiepten zich. Zij betrapte zich erop dat ze staarde en keek op ‘haar’ iMac, waarvan de digitale agenda zijn naam vermeldde. „Ik heb een afspraak met Van Doorn,” bevestigde hij haar sterke vermoeden. Hij had geen indrukwekkende stem — maar zijn uitstraling maakte veel goed. „Hij verwacht u al,” knikte zij. „Leuk u te ontmoeten. Veel succes met de nieuwe baan,” zei hij beleefd. „Dank u wel,” knikte zij hem toe. Ze keek hem na terwijl hij de open wenteltrap naar boven nam. Tussen de treden door glimlachte hij haar nog eens met zijn open blik toe. Twee minuten lang staarde zij door de donkere ramen naar het verkeer op straat; toen schudde ze haar hoofd, als in een poging iets te verjagen. „In your dreams!” berispte ze zichzelf. „Zet dàt maar uit je hoofd!” Ze zuchtte eens. Diep. „Trouwens, hij droeg een trouwring,” mompelde ze, terwijl ze zich het beeld van de uitgestoken hand opnieuw voor de geest haalde. |
|||||
|