| |||||
Vanuit de aula klonk het gedempte geluid van de gezellig pauze vierende leerlingen door het groen getinte glas dat het kantoortje van de conciërge afbakende. Schuller zat geconcentreerd te werken aan een absentielijst op het moment dat hij opschrok van een scherp geluid dat door de volle ruimte klonk: het heldere tikken van een metalen object tegen het glas. „’n Róódborstje,” mompelde hij droog tegen zichzelf, alsof het het antwoord op een onuitgesproken vraag betrof. Hij keek op, recht in het ingetogen glimlachende gezicht van Loanne Merkx uit vier havo. Achter haar stonden Willemijn Peterson en Elize Jubbenga. Meteen wist hij waarvoor ze kwamen. Hij knikte de meisjes toe, waarop hij naast zich greep en een paar werkhandschoenen pakte, dat hij voor de gelegenheid al had klaargelegd. Terwijl ze langs de volle aula liepen, trok hij de handschoenen aan. Dat detail trok nog de meeste aandacht vanuit de zaal: even dimde het geroezemoes; daarna, toen de conciërge met de drie meisjes in zijn kielzog uit het zicht verdwenen waren, nam het geluid weer toe. Ongetwijfeld vroegen velen zich af wat er zou gaan gebeuren. Er waren slechts een paar gelukkigen die er met hun neus bovenop stonden toen Schuller het rooster bij de zij-ingang optilde en het overeind zette. Er viel niet veel te zien: „Alleen zand?” observeerde Loanne verbaasd. „Waar is je pen dan!?” „Huh?” reageerde ook Willemijn. Elize keek fronsend in het deels gele, deels zwartgrijze zand — en deed er het zwijgen toe. „Géén pen,” beaamde ook Schuller, al viel zijn ervaren ogen wel iets anders op. „Maar wèl voetsporen.” Direct was de interesse van de meisjes opnieuw gewekt. „Hé, ja!” zag Loanne nu ook. Inderdaad stonden er verscheidene voetafdrukken in het rulle zand. Ze richtte zich tot Elize met: „Iemand is je vóór geweest!” „Iemand heeft je pen gestólen!” concludeerde Willemijn geschokt, waarbij ze Elize met grote ogen aanstaarde. „Dat kan eigenlijk alleen maar iemand zijn die erbij was, dinsdag!” De aangesprokene zuchtte eens diep en zei zacht: „Ik was er eerlijk gezegd al bang voor… maar iemand anders kan hem óók hebben zien liggen… Dank u wel, meneer, voor de hulp!” „Op die diepte kan niemand die pen hebben zien liggen, jongedame,” reageerde Schuller, die aanstalten maakte om het rooster terug te laten kantelen. „Wacht, ik maak even een foto!” bedacht Loanne, die haar mobieltje uit haar broekzak viste en de betreden bodem van de ondiepe put digitaal vastlegde. Ze vroeg Schuller: „Weet u hoe groot dat rooster is?” „Niet zo even uit de losse pols, maar ik kan het voor je nakijken,” antwoordde hij, terwijl hij het zware metalen frame terug op zijn plek legde en zich kreunend oprichtte. „Geef me eens een goede reden waarom ik dat zou doen?” „Nou,” legde Loanne gewillig uit, „dan kan ik op de computer uitrekenen hoe groot die voetsporen zijn!” „Goed genoeg,” grijnsde Schuller geamuseerd. „Hoeveel uur moeten jullie nog?” „Tot na het zesde,” antwoordde Loanne. „Tot na het zesde dan maar,” stelde Schuller voor. „Kom me dan maar weer opzoeken, dan weet ik vast wel méér.” De meisjes bedankten hem vriendelijk, waarop hij zijn werkhandschoenen uittrok, Elize aankeek en zei: „Het spijt me van je pen.” „Mij ook,” knikte Elize. „Bedankt in ieder geval.” |
|||||
|