| |||||
Hoe Ambers rooster er die dag ook uit mocht zien, zij kreeg een praktijkles ‘groepsdynamiek’ die zich over de afgelopen nacht heen door de hele schooldag leek uit te smeren. Had het eerste uur dankzij Heidi’s onverwachte bondgenootschap een stijging getoond in de mate van interesse die haar klasgenoten voor haar hadden, na de kleine pauze had een voor haar niet helemaal begrijpelijke verschuiving plaatsgevonden. Ze vroeg zich af of het kwam doordat ze tijdens die pauze achter Tim aan was gelopen, waarbij ze de anderen alleengelaten had. Had ze hen beledigd? Ze had toch duidelijk gezegd waaròm ze wegliep? Heidi en Kitty deden nog steeds heel normaal tegen haar toen ze voor het vijfde uur op weg waren naar lokaal 12, maar ze merkte duidelijk dat de rest van haar klas zich van haar begon terug te trekken en kon slechts vermoeden wie daar de zuigende kracht achter was — of waren. Het gefluister was weer teruggekeerd onder de leerlingen. Dat beangstigde haar. Meneer De Kok van geschiedenis bracht zijn les dat uur weer in de geliefde verhaalvorm. Amber was hem daar dankbaar voor, want dit kwam de orde in de klas merkbaar ten goede. Ademloos luisterden ze naar zijn vertelling over een stel kinderen, dat lange dagen moest werken in de lawaaiige fabriekshal van een weverij, waarbij één van hen in een ongelukkig ogenblik door een schietspoel van een stoomweefgetouw geraakt werd — en op slag dood was. De Kok kon van nature géén orde houden, maar vertellen was zijn gave: muisstil en diep onder de indruk was klas 2H. Niemand had nog zin om te klieren. „Ja, jongens en meisjes, zo kon dat gebeuren in die tijd,” verzuchtte De Kok, half zittend op zijn tafel, nadat het verhaal was afgelopen. In zijn handen lag een langwerpig, houten voorwerp met aan beide einden een scherpe, metalen punt. „Dit hier is zo’n schietspoel,” ging hij verder. „Dit exemplaar heeft jarenlang voor de sier bij mij thuis op de kast gelegen. Geef hem maar even door.” Hij gaf het instrument aan Niels, die vooraan in de linker rij zat. „Hè jakkes,” klonk het van achter uit het lokaal. „Wat bedoel je, Denise?” vroeg De Kok verbaasd. „Nou, stel dat dat ding een kind gedood heeft!” griezelde Denise, die uit een groot gezin kwam waarvan zij de oudste dochter was. „Ik hoef ’m niet vast te houden, hoor!” Niemand zag het, maar Niels trok een gezicht en gaf het ding gauw aan zijn buurman om er vanaf te zijn. „Het waren geen dagelijkse ongelukken, hoor,” probeerde meneer De Kok de indruk van zijn verhaal een beetje te verzachten. „Dus de kans is maar klein dat deze spoel bij zo’n situatie betrokken is geweest. Maar het is wel voorgekomen, ja.” „H’m.” Denise was nog niet gerustgesteld. Het gesprek kabbelde zo nog even verder en kwam op een ervaring die Chris op de basisschool had meegemaakt: een vriendje van hem was omgekomen bij het oversteken van de weg voor hun school, toen hij in groep vijf zat. Amber, die met Kitty naast zich halverwege de middenrij zat, was inmiddels verzonken in een dagdroom toen ze plotseling met een punt van de schietspoel in haar rug geprikt werd en luid achter zich hoorde fluisteren: „Hier, vies kind!” Amber bevroor, tegelijk met zo ongeveer de hele klas. Ze vóélde dat Brenda haar opmerking nauwkeurig geplaatst had op het moment dat er al een natuurlijke stilte in het gesprek viel en de hele klas het zou horen. Het natuurlijke was direct van die stilte af gevallen. Achterin het lokaal liet Heidi met gesloten ogen in een gefrustreerde zucht haar voorhoofd op haar gevouwen armen neerkomen. Kitty draaide haar hoofd geschokt naar Brenda, en vestigde daarmee onbedoeld nog méér aandacht op de woorden die nog in de ruimte hingen. Amber staarde blozend, zonder daadwerkelijk iets te zien, voor zich uit naar het tafelblad. Ze voelde het harde voorwerp dat door haar kwelgeest tegen haar arm gehouden werd. Ze stelde zich voor hoe ze het vreemde ding ijzig aan zou pakken om het dan met het grootste plezier op Brenda’s gezicht— Luid schoof de stoel naar achteren, waar hij met de rugleuning tegen een tafelblad aan klapte. Zonder ook maar iets van haar spullen mee te nemen stoof Amber het lokaal uit, waarbij de deur luid opensloeg. Haar gehaaste voetstappen ebden snel weg; haar klas bleef in een uiterst ongemakkelijke stilte achter. Na een paar lange tellen stond De Kok zwijgend op, liep naar de deur en trok die dicht waarna hij weer op dezelfde manier half op zijn tafel ging zitten. Strak en somber bleef hij de leerlingen aankijken — in doodse stilte. Ongemakkelijk schoven sommigen wat heen en weer, helemaal toen de leerkracht dit zwijgen langer dan een minuut bleef volhouden. Het verbaasde niemand dat het Brenda was, die de stilte uiteindelijk verbrak: „Wat is er, meneer!?” |
|||||
|