| |||||
„…en aangezien Johanna bij dat gesprek aanwezig was, leek het mij verstandig om u en uw man hier óók voor uit te nodigen. Ik kan me voorstellen dat dat meer duidelijkheid zal scheppen dan Johanna misschien zal kunnen, plus dat u op die manier in de gelegenheid zult zijn om eventuele vragen direct te stellen.” Met de draadloze telefoon aan zijn linkeroor en een kopje koffie in zijn rechterhand stond Den Engel voor het raam van zijn kantoor. Hij had het schoolbestuur eerst op de hoogte gesteld van het gesprek dat hier die ochtend had plaatsgevonden. Daarna had hij, met toestemming, geprobeerd de ouders van de betrokken jongens en meisjes — inclusief die van David en Bianca — te bereiken. Na die uitgebreide belronde had hij een kop koffie gehaald en had hij even zitten twijfelen of het nuttig zou zijn om Johanna’s ouders óók uit te nodigen. Nu had hij haar moeder aan de lijn, die er geen twijfel over liet bestaan dat ze het prettig vond om op deze manier op de hoogte te worden gesteld. Hij nam een slokje terwijl zij hem bedankte en haar eerste reactie gaf op het onprettige verslag dat hij ook haar gedaan had. „Ja mevrouw Van Dijk, dat vinden wij ook. Het is lastig dat we geen direct bewijs hebben, maar de verhalen van de jongelui liegen er niet om. Het is goed om te horen dat u het óók met deze handelswijze eens bent. En heel prettig dat u er vanavond bij aanwezig kunt zijn.” Zijn wenkbrauwen schoten omhoog: een anthracietgrijze Landrover draaide beneden van de weg af, de oprijlaan voor zijn huis op. Hij antwoordde terwijl hij zijn kopje op het bureau zette: „Ja mevrouw, zeven uur, in de vergaderruimte op de tweede verdieping. Maar u zult aan de deur opgevangen worden.” Inmiddels hield hij de grote auto in de gaten, die intussen stilstond voor de vertrouwde voordeur. Hij keek van linksachter op de donkere auto. Er stond een damesfiets achterop. Met één gecombineerde beweging naar rechts had hij zijn bril afgezet en een kleine verrekijker, die altijd binnen handbereik stond, opgepakt. Hij zegende zijn uit natuurliefhebberij aangewende gewoonte en bracht de kijker aan zijn ogen terwijl hij het gesprek met de moeder van Johanna afsloot. „Zo, jongedame,” zei Clara Feenstra tegen Gabriëlle, die in de zwartleren passagiersstoel van de stoere Britse 4x4 zat. „Bestemming bereikt. Je woont hier mooi, hoor!” Gabriëlle schudde haar hoofd en legde uit: „Mijn dokter woont hier. Ik kan het beste eerst maar even bij háár aangaan voor ik naar huis ga.” „Daar zit misschien wel wat in,” overwoog Clara. „Trouwens, als je dat wilt, ben je van harte welkom op de verjaardag van ons tweetal, zaterdagmiddag. Ze deden die uitnodiging daarstraks heel spontaan en zowel mijn man als ik waren wat terughoudend om ze geen valse hoop te geven, maar Joram en Fenna zouden het geweldig vinden als je zou komen — en wij ook. We wonen nog maar betrekkelijk kort hier in de buurt en ze hebben nog niet veel vriendjes en vriendinnetjes kunnen maken. Elk contact vinden ze dus interessant.” „Aha,” aarzelde Gabriëlle. „Wacht, hier heb je mijn kaartje,” zei Clara, terwijl ze haar gordel losklikte en een visitekaartje uit de binnenzak van haar sučde jack trok. Gabriëlle las dat ze interieurarchitecte was terwijl Clara voorstelde: „Ik kan me voorstellen dat je ouders het misschien een beetje vreemd zullen vinden, maar laat hen gerust opbellen — of kom samen met je ouders! Hoe dan ook, zie maar wat je doet. Je bent welkom, maar voel je nergens toe verplicht, alsjeblieft.” „Oké,” glimlachte Gabriëlle, die het kaartje wegstopte en aanstalten maakte om uit te gaan stappen. Clara aarzelde: „Gabriëlle?” De nieuwe klank in haar stem liet Gabriëlle verbaasd stilhouden halverwege een beweging. Ze keerde zich naar de vrouw die haar hier naartoe gereden had en gaf haar een vragende blik. Clara vervolgde zacht: „Toen Stian en ik je rugtas doorzochten om uit te vinden wie jij was en of we je ouders konden bereiken, kwamen we ook een verkreukelde envelop tegen.” Gabriëlles gedachten sloegen muurvast. Ze voelde zich betrapt, beschaamd, slap, plotseling misselijk en gloeiend heet terwijl ze opnieuw dieprood kleurde en een stukje terugzakte in de zachte stoel. Een ondiepe zucht was alles wat ze wist uit te brengen: „Oh…” „Wij weten niet in wat voor problemen je zit,” zei Clara vriendelijk, „of waarom je spijbelde en alléén in een natuurgebied ging wandelen terwijl je daarmee een bewust risico nam. Het gaat ons ook helemaal niets aan. De kinderen weten nergens van, die waren er trouwens niet bij. Maar… heb je al eens met iemand over die brief gepráát? Iemand, die je kunt vertrouwen?” Een traan drupte op Gabriëlles mouw. Ze schudde langzaam haar hoofd. „Ik weet niet, hoor,” aarzelde Clara verder. „Het is maar een gedachte, maar je huisarts kan je waarschijnlijk goede raad geven. Huisartsen kennen zoiets als beroepsgeheim. En anders… Misschien helpt het om eens je hart te luchten bij een vreemde. Als je eens wilt praten, of er gewoon even uit wilt zňnder erover te hoeven te praten… je bent altijd welkom bij ons. Bel maar gewoon even, je hebt mijn telefoonnummer nu. Enne...” Ze glimlachte even voordat ze haar zin afmaakte: „Probeer daarbij liever zo min mogelijk te spijbelen.” Gabriëlle zat als versteend terwijl Clara uitstapte en naar de achterkant van de auto liep om de fiets los te maken. „Een onbekende vrouw in een Landrover levert een fiets bij ons af,” becommentarieerde Den Engel zijn observaties. „Ik vraag me nu toch čcht af wie er nog méér in die auto zit!” Er werd op de deur van zijn kantoor geklopt. Zeer tegen zijn zin liet de rector zijn verrekijker zakken om zijn aandacht op de nieuwe onderbreking te richten. „Altijd op het juiste moment,” mopperde hij zacht. Toen even later de deur op zijn „Binnen!” opendraaide, zat hij netjes met zijn bril op achter zijn bureau — de handen vóór zich over elkaar gevouwen. |
|||||
|