| |||||
„Goed, meisje, ga maar rustig op je rug op bed liggen en ontspan je,” coachte Quevéra. Lidhia deed nieuwsgierig maar gehoorzaam wat er van haar gevraagd werd. Haar moeder kwam op een halve meter boven haar zwemmen en zei kalm: „Dit kàn even vreemd aanvoelen in je hoofd, het hangt een beetje af van de toonhoogte waarvoor jij gevoelig bent. Maar ik heb Tirashya’s impuls ook opgevangen, dus ik weet in ieder geval waar ik moet beginnen. Dat scheelt alvast.” Ze glimlachte: „Ben je er klaar voor?” Lidhia knikte aarzelend. „Goedzo,” vond de koningin. „Lekker slapen dan maar, meisje van me!” Ze sloot haar ogen — Lidhia hield de hare open, tot Gabriëlles opluchting. Bijna meteen klonk er echter een zachte, zingende toon in haar hoofd, die langzaam in hoogte steeg. Het vreemde was, dat ze de toon wel hoorde, maar niet met haar oren: het wàs er, maar toch ook weer niet — slechts in haar hoofd bestond dit geluid, zoals een bijzonder levendige herinnering of een zuivere reflectie. Het deed Gabriëlle onmiddellijk aan het zingen van een kristallen glas denken, wanneer je met een natte wijsvinger over de rand wrijft. Déze klank miste alleen het langzame golven van die draaibeweging. Met het geleidelijke klimmen van de toonhoogte nam het geluid ook in sterkte toe — tot Lidhia voelde hoe haar oogleden ineens onvoorstelbaar zwaar werden. Ze deed een halve poging ze open te houden terwijl ze nog gauw een boodschap fluisterde: „Gabriëlle, vergééf Tirashya alsje—” Het onhoorbare geluid viel weg. Natúúrlijk vergeef ik Tirashya, dacht Gabriëlle vol warmte bij deze nieuwe uiting van Lidhia’s zorgzame karaktertje. „Hnnnnnn…,” kreunde ze met dichtgeknepen ogen bij de stekende hoofdpijn die ze voelde opkomen. De hoofdpijn beperkte zich tot die ene steek en trok weer weg als een nevel voor de klimmende zomerzon. Langzaam werd ze zich bewust van haar omgeving. Ze had het koud en rilde, maar in tegenstelling tot wat ze verwachtte lag ze zacht en comfortabel. Geen koude wind. Geen gras dat in haar gezicht kriebelde. Geen steentjes en geen bevroren ondergrond. Ze meende vers gezette koffie te ruiken: een aroma dat een prettige sfeer met zich meebracht, al kon ze de flauwe geuren die zich met de koffielucht vermengden niet thuisbrengen. Er was iets dat van bovenaf zacht op haar drukte. Iets warms. Ze bewoog een arm. Het materiaal voelde ruw maar tegelijk toch ook zacht aan tegen de rug van haar hand. Een deken? dacht ze verward. Ik lig met mijn kleren aan in een bed!? Die ontdekking beschouwde ze als voldoende aanleiding om haar ogen te openen. Langs de donkerbruine rugleuning van een leren bankstel keek ze recht omhoog, waar een vreemd palet aan warmrode, oranje en roze kleuren via de wand een kleurzweem aan het witgestucte, hoge plafond meegaf. Zonder twijfel zonlicht, registreerde ze onbewust al deed het heldere licht met de vrolijke kleuren haar merkbaar goed. Ze draaide haar hoofd naar rechts om de haar onbekende kamer eens rustig verder in zich op te nemen, maar schrok toen haar blik gevangen werd door de ogen van twee kinderen — een jongen en een meisje, die naast elkaar op een zwaargebouwd salontafeltje zaten en ijverig terugstaarden. Gabriëlle schatte dat het tweetal zo rond de negen jaar oud was. Allebei hadden ze steil zwart haar — het meisje lang — en bruine ogen. Hij droeg een donkerblauwe spijkerbroek en een lichtblauw overhemdje onder een grijze sweater; zij ging gekleed in een chique aandoende combinatie van een grijs rokje, een bijpassende maillot en een evenzo grijs vestje over een warmroze bloesje. Gabriëlle trok een verlegen glimlachje en zei blozend: „Hoi!” Plotseling kwam er leven in het jongetje: hij sprintte de kamer uit terwijl hij riep: „Mammááá! Ze is wakker!” Blijkbaar was ‘mammááá’ niet in de aangrenzende kamer, want even later sloeg er een deur dicht en rommelden snelle voetstappen de trap op. Gabriëlles blik werd onweerstaanbaar aangetrokken door de niet minder nieuwsgierige blik van het meisje. Ze besloot dat het misschien het ijs zou breken als zij het initiatief zou nemen om iets te zeggen, maar ze wist zo gauw niets te bedenken. Het meisje was haar vóór en vroeg: „Ben jij Tieràsja?” |
|||||
|