| |||||
Johanna was de eerste die de stilte onderbrak. Aarzelend vroeg ze, met een onzekere blik naar links: „Ik weet niet hoe het met de anderen zit, maarre… weet u zéker dat u mij moet hebben?” „Johanna van Dijk, toch?” stelde Den Engel zijn wedervraag. Zij knikte. „Dan weet ik ècht zeker dat jouw naam werd genoemd,” knikte de rector. „Maar er kàn natuurlijk sprake zijn van een misverstand bij de persoon die mij jullie namen verstrekte…” Johanna wendde zich tot Hilde met: „Is dàt waarom je de laatste tijd zo ontwijkend deed als ik je vroeg wat er aan de hand was!?” Hilde knikte, nog steeds diep blozend. „Wat stond er dan in die brief?” wilde Johanna weten. Hilde trok een witte envelop uit haar bruinleren schooltas en gaf hem blozend aan haar vriendin. Ze zei somber: „Hier, lees maar.” Johanna trok een enkel, wit blad uit het gekreukte omhulsel en vouwde het open. Met een snel stijgende verontwaardiging die zonder mankeren uit haar heldere stemgeluid viel op te maken, las ze voor: „Niemand komt het van jou te weten. Eén misstap, en er gaan doden vallen. Waaronder jij!? — Nou já, zeg! Wat is dit voor smerig spelletje!? En wàt mag niemand te weten komen dan!?” Johanna staarde haar leeftijdsgenootjes vragend, meelevend en tegelijkertijd bijzonder verontwaardigd aan. Intussen kwam Yacintha weer bij. „Nou?” vroeg Johanna dwingend en strijdlustig. Den Engel ving een goedkeurende blik in Johanna’s richting op van de psychologe, die Yacintha overeind wilde helpen. Mandy was zo te zien blij met Johanna’s vasthoudende verontwaardiging. Gelukkig, dacht hij. Dat had ook ànders uit kunnen pakken… maar misschien praten ze juist wel makkelijker nu een leeftijdgenootje die vraag stelt. Hij vroeg zich af of de Heer het zo gearrangeerd had dat Joël — blijkbaar per abuis — Johanna’s naam noemde. Samen met Mandy en Johanna wachtte hij af of het hoge woord eruit zou komen. Hilde verloor de strijd tegen haar emoties: haar onderlip begon te trillen en voordat Johanna wist wat er gebeurde had ze haar vriendinnetje huilend om haar nek hangen. Mandy was net op tijd overeind om Johanna te ondersteunen, anders waren de twee tienermeisjes samen onderuit gegaan door de onverwachte gewichtsverplaatsing. Bitter klonk de onverwacht lage stem van de magere Carolien dof door het snikken van Hilde: „Ik weet niet wat hij met de rest van jullie doet, maar mij gebruikt ’ie. Ik heb precies diezelfde brief gehad. Hij doet zich héél vriendelijk voor — tot je hem vertrouwt en ’m iets persoonlijks vertelt. Iets dat hem macht over je geeft. Vanaf dat moment ben je zijn slaaf.” Ze aarzelde even; leek zich tegen ongetwijfeld moeilijke herinneringen te verzetten. „Ik dacht alleen dat ik de énige was. Niet, dus.” Den Engel keek de groep rond. Iedereen staarde Carolien aan — twee blikken vol afschuw; vijf van herkenning… „Hij gebruikt jou…,” spiegelde Johanna langzaam en nadrukkelijk, alsof ze de betekenis van die woorden probeerde te doorgronden. Ze aarzelde even maar trok een conclusie en stelde tòch haar vragen: „— jullie, dus… Wie? En… hóé dan?” Carolien vouwde haar armen voor haar borst, drukte haar onderlip iets naar boven en kantelde haar hoofd een paar graden achterover. Het gaf haar een opstandige, gesloten uitstraling. Zij was blijkbaar niet van plan daar antwoord op te geven. Het viel Den Engel op dat ze vervaarlijk met haar ogen stond te knipperen. Hij reikte al naar zijn verchroomde tissuedoos. „Nou?” drong Johanna aan, maar op Caroliens volhardend zwijgen pakte ze Hilde bij haar schouders in een poging de blik van haar vriendinnetje te vangen. „Hilde?” Haar vriendinnetje schudde wanhopig haar hoofd terwijl een nieuw legertje tranen zijn best deed om uit te breken. Nu bemoeide Mandy zich ermee. Ze zei kalmerend: „Jongens en meisjes, luister goed. Jullie zijn allemaal door een heel moeilijke tijd gegaan. Wij willen en kùnnen jullie helpen — maar daarvoor hebben wij wèl jullie medewerking nodig. Ik begrijp het heel best als jullie het moeilijk vinden om het hierover te hebben. Als je dat fijner vindt, willen we ook met ieder van jullie persoonlijk praten om naar jullie verhalen te luisteren. Dat is — misschien — iets makkelijker. Er is alleen iets, waarvan ik denk dat jullie het wel eens goed zouden kunnen gebruiken op dit moment.” Den Engel knikte: hij zag dat Mandy op die uitspraak alle aandacht kreeg. Johanna had haar arm troostend om Hildes schouder geslagen. Mandy pauzeerde even, waarop Henk vroeg: „Wat dan?” Mandy glimlachte naar hem en antwoordde, na nòg een korte pauze om effect te sorteren: „Elkaar.” Den Engel gromde zijn instemming. De jongeren keken in wisselende mate om zich heen, maar Mandy’s bedoeling was duidelijk. Ze legde uit: „Jullie hebben misschien verschillende verhalen — maar zoals meneer Den Engel al zei: jullie hebben allemaal in een heel nare situatie gezeten — en jullie zitten daar waarschijnlijk nog middenin.” Die zelfcorrectie van de schoolpsychologe ontlokte een bevestigende hoofdknik aan Carolien. Mandy keek de rector aan en beloofde: „Volgens mij zouden jullie heel veel aan elkaars steun hebben. Maar hoe dan ook — wij gaan jullie helpen om uit die situatie komen.” „Absoluut,” knikte Den Engel in antwoord op Mandy’s vragende blik. Henk keek Den Engel aan, haalde zijn schouders op en zei: „Het maakt mij niet uit of jullie allemaal mijn verhaal horen. Als er maar een einde aan komt.” „Er komt een einde aan. Maar laten we erbij gaan zitten,” beloofde Den Engel en stelde hij voor, terwijl hij Mandy’s stoel in de zithoek plaatste en zijn eigen bureaustoel achter het bureau vandaan rolde. „Ik heb hier niet genoeg stoelen, maar de leuningen zijn comfortabel genoeg, denk ik zo — en anders is er nog het dikke tapijt om op te zitten.” Henks voorbeeld was als een schaap over de dam, ontdekte de rector met een glimlachje. Zodra ze allemaal een plekje gevonden hadden, Johanna op een armleuning van de stoel waarin Hilde zat en Cor en Emke op de vloer, stak Henk van wal. |
|||||
|