| |||||
Het onderwerp van zowel Gabriëlles gedachten als die van Lidhia was intussen met zijn hoofd bij een ander meisje. Op het moment dat Tim het gebouw binnenstapte was Amber juist de buitendeur gepasseerd, opvallend omringd door een groepje van haar leeftijdsgenootjes. Zwijgend en, op een minder bewust niveau, bewonderend had hij haar even nagekeken tot het blonde meisje in het trappenhuis bij de docentenkamer verdween. Het was hem dadelijk opgevallen dat er ook jongens bij haar liepen. Daar zat hij nu chagrijnig aan te denken. De les kon hem nu niet boeien. Slechts zijdelings had hij opgemerkt dat Gabriëlle niet aanwezig was, maar sommige dingen wenden snel — ze had datzelfde kunstje deze week tenslotte al eerder vertoond. Aan die steen zou hij zich géén tweede keer stoten. Sukkel die je daar bent! schold hij zichzelf in gedachten uit. Natuurlijk is Amber juist nú, na gisteren, opeens hartstikke interessant voor de jongens uit haar klas! Daar kom jij niet meer tussen, hoor! Hij vroeg zich af of die interesse zich tot de jongens uit haar klas zou beperken en betwijfelde dat. Voor de jongens uit zijn eigen laag zou Amber zeer waarschijnlijk als een zonderlinge curiositeit gaan gelden, bedacht hij. De gedachte dat dat voor hem zelf óók wel eens het geval kon zijn, verdiepte zijn chagrijnige bui nog eens een paar vadem. Gabriëlle was, zonder dat ze het zelf bemerkte, druk bezig om uit de diepten van haar denken omhoog te klauteren. Voornamelijk was dit te danken aan een nieuw onderwerp dat haar gedachten bij haar negatieve zelfbeschouwing had weggelokt: de ontwikkelingen die ze de afgelopen nacht in Liliaño met Lidhia had meegemaakt. Ze liep stevig door over het grote veld. Rechts van haar stond een groot, vierkant landhuis aan de grote weg, met vanillegele muren en een oranje puntdak. Het natuurgebied leek wel een uitbreiding van de achtertuin die bij dat huis hoorde. Ze vroeg zich af hoe het zou zijn om daar te wonen met een dergelijk uitzicht. Er kwam rook uit één van de schoorstenen. Dat zag er knus uit, en warm: Gabriëlle kon het niet helpen aan een behaaglijk warm plekje op een dik kleed voor een brandende open haard te denken — en juist daardoor werd ze zich extra bewust van de kou, zoals wel vaker gebeurde wanneer ze aan iets prettigs dacht wat op dat moment buiten haar bereik lag. Ditmaal bewust stuurde ze haar gedachten opnieuw bij. Ze besloot om maar hardop te denken, dan zou Lidhia het óók meekrijgen. Ze liep hier tòch alleen in het wijde landschap. Nou ja, die paar imposante koeien niet meegerekend, die schuin voor haar uit zorgeloos van de lage struikjes stonden te eten. Maar goed, die verstonden haar tòch niet — net zo min als zij hun loeien zou kunnen volgen. Tot nu toe waren ze zwijgzaam, in ieder geval. „Ik schrok zó toen je die ene steen uit die stapel getrokken had en die muur begon in te zakken! Alles leek wel in te storten rondom jou, afgelopen dag. Raar, hè? Eerst die kasten in de bibliotheek, en daarna die muur die toen die tekst bleek te zijn! Die vreemde instortingen zorgen er anders wèl voor dat er nieuwe dingen gevonden worden over jullie verleden — of nou ja, eigenlijk óúde dingen. Dat vind ik wel heel mooi.” Op Gabriëlles nadering vlogen er een paar kleine vogeltjes met een licht maar overduidelijk verontwaardigd getjielp op uit de ruige bodembegroeiing, die niet alleen uit gras bestond maar ook veel andere kleine plantensoorten herbergde. Gabriëlle fronste: als die vogeltjes nou gewoon waren blijven zitten, waren ze haar vanwege hun schutkleur nóóit opgevallen tegen de wit-bruin-zwart gevlekte ondergrond! Ze vervolgde tegen haar koninklijke vriendin: „Ik vraag me nog steeds af wie die boekenkasten omver heeft geduwd. Het lijkt me dat je daar nog aardig wat kracht voor moet hebben!” Haar gedachten dreven weer verder door de afgelopen dag onder water. De bijzetting van Kirja en de militairen; het schip — Plotseling stond ze stil. Ze hijgde: „Lieve help! Dat schip!!! Lidhia, hoe kon ik dat vergéten!? Ik moet iemand vertellen van dat schip! De familie van al die mensen die aan boord waren moet verteld worden dat het gezonken is!!!” Ze bedacht eerst dat ze het beste de politie kon bellen, via het alarmnummer. Ze had haar telefoontje al klaar om te bellen toen ze zich realiseerde dat de politie waarschijnlijk naar de naam van het schip zou vragen — en die wist ze niet! Lidhia’s blik was blijven hangen bij het logo van de V.O.C., omdat ze de letters herkende van de gevelsteen. Direct daarop was ze zó van die standbeelden op de achtersteven geschrokken, dat ze hals over kop teruggedoken was onder water… „Zó veel nagemaakte V.O.C.-schepen kunnen er niet rondvaren,” mijmerde ze, nadat ze omgedraaid was en dwars over het veld in de richting liep waarin ze haar fiets vermoedde. Ze liep stevig door, en op dit moment bleek haar adrenaline genoeg warmte in haar lichaam te veroorzaken om het feit dat ze het koud had te verdoezelen. „Even zien: de Amsterdam, de Batavia — o ja, dàt was die rare naam — de Prins Willem kàn niet, want die is afgebrand… en meer wéét ik er niet. Maar ik meen me te herinneren dat allebei die schepen ergens in een haven liggen, als een soort van openluchtmuseum…” Opnieuw stond ze stil. „Idee!” zei ze hardop en met een opgewektere stem dan haar gevoelens aangaven. Ze flapte haar mobieltje open en hield de ‘4’ even ingedrukt, voordat ze de klep onder haar krullen schoof. Lidhia genoot van de vreemde geluidjes die haar zo langzamerhand vertrouwd aandeden. Ze vroeg zich af welke stem nu gauw in Gabriëlles oor zou gaan klinken — en of zij die stem zou kennen of niet. Gabriëlle onderbrak het belsignaal echter voordat er opgenomen werd. Neerslachtig mompelde ze: „Maar ik heb geen flauw benul wáár het schip gezonken is — en àls ik dat zou weten, zou ik het aan niemand willen vertellen…!” Ze stampte gefrustreerd met haar voet en keek weg richting de horizon: wat een afschuwelijke toestand was dit! Het deed haar humeur ook geen goed. |
|||||
|