| |||||
„Mag ik?” klonk het naast Amber, die zoals de meeste van haar klasgenoten al op haar vaste plekje was gaan zitten. Ze keek op. Heidi stond naast haar, met één hand op de rugleuning van de stoel waar anders Rosa zat. In dit lokaal deelde Heidi steevast een tafel met Kitty, maar tot Ambers verbazing zat die haar vriendelijk aan te kijken. Blijkbaar vond Kitty het geen probleem. Voorzichtig knikte Amber. Ze voelde zich overrompeld en was niet zonder enige argwaan. Heidi schoof gemakkelijk naast haar en schonk haar een kort glimlachje, waarna ze routinematig haar spulletjes begon klaar te leggen voor het komende eerste uur. Wat voeren ze in hun schild? vroeg Amber zich achterdochtig af. „Zullen we beginnen?” klonk het voorin het lokaal. Ze was blij dat de religieuze etiquette van haar verwachtte dat ze haar handen zou vouwen voor het gebed: zo viel het niet op dat die trilden van de spanning. Wat zou deze dag gaan brengen? Na het traditionele ochtendgebed wilde meneer Ter Heerdt direct met de les beginnen, maar er werd timide op de deur geklopt. Verstoord schroefde de leraar zijn stemvolume een klein beetje op voor zijn dwingend „Ja!?” De deur ging open; Brenda en Karina kwamen binnen. Met zijn armen over elkaar stond Ter Heerdt hen afwachtend aan te kijken. Amber was blij dat zij nog ruim op tijd was geweest: om zó voor de klas te kijk te worden gezet — en helemáál na wat er gisteren gebeurd was… „Hebben de dames enige verklaring voor het feit dat ze te laat zijn?” vroeg Ter Heerdt spottend. „Nee, meneer. Het spijt me,” antwoordde Karina binnensmonds. „Naar jullie plekken, en volgende keer gewoon op tijd graag,” sommeerde Ter Heerdt hen kortaf. De meisjes zochten zo gauw mogelijk hun plaatsen op. Amber meende een steelse blik in Heidi’s richting op te vangen van Brenda. Zelf sloeg ze verward haar ogen neer toen die blik de hare kruiste. Wereldoriëntatie was nooit Ambers sterkste vak geweest en ze zat niet vooraan bij aardrijkskunde. Waarschijnlijk droeg dat ertoe bij dat haar gedachten nu de vrijheid namen om af te dwalen naar het moment waarop ze gisteren, net op tijd voor het zevende uur, de klas was binnengekomen. Lokaal 24 was het. Nederlands, van mevrouw Aalders. Eigenlijk was er niets opvallends geweest aan de manier waarop de meesten haar negeerden terwijl ze langzaam tussen de rijen door naar haar plaats liep. Een paar van de jongens zaten hevig te blozen — ongeveer net zo erg als zij zelf, vermoedde ze. Hier en daar had ze een enkele grijns waargenomen. Van de meisjes waren de meesten met iets anders bezig, of ze deden alsof, maar het was haar opgevallen dat twee van hen haar vol ongeloof hadden aangestaard. Brenda en Karina. Dat gaf haar een vermoeden wie er achter de verdwijning van haar spulletjes zaten, maar zij had geen enkel bewijs. En als ze dat wèl zou hebben: wat zou ze ermee doen? Hen verklikken? Zo was ze niet opgevoed, maar de verleiding zou groot zijn... Haar gedachten dwaalden nog verder af en werden pas weer bij de les geroepen toen Ter Heerdt rustig naar achteren kwam lopen met de woorden: „Op die vraag, Jeroen, kan ik je het antwoord het beste gewoon laten zien. We hebben hier op school een oude simulator van de aarde en de maan rond de zon — die laatste in de vorm van een gloeilamp, niet méér, maar dat apparaat is èrg verhelderend.” Terwijl Ter Heerdt nog aan het woord was, draaide hij de deur van het magazijn van het slot en schoof hij hem open. Van dat moment maakte Heidi gebruik om Amber aan te stoten en haar over de tafel iets toe te schuiven. Amber, die alweer met haar neus in het lesboek zat, keek opzij naar het heldere telefoonschermpje dat haar met felle kleuren aanstraalde. Het kostte haar twee tellen om te beseffen wat ze daar zag. Haar mond viel open. Met bonkend hart en knipperende ogen boog ze een klein beetje voorover om het beter te kunnen zien en zichzelf te overtuigen. „H’m. Waarschijnlijk staat dat ding in het andere lokaal,” bromde Ter Heerdt intussen. De magazijndeur rolde weer dicht. Nadat de docent hem weer op slot had gedraaid, zei hij vriendelijk maar autoritair: „Ik haal hem even. Ben zó terug. Blijven jullie vooral rùstig wachten.” Hij verliet het lokaal en liet de gangdeur op een ruime kier staan: een geraffineerd psychologisch trucje om de jeugd het terechte gevoel te geven dat ze niet onopgemerkt konden gaan keten. Amber keek Heidi aan — voor het eerst, vermoedde ze — en stelde een vraag met slechts haar grote grijze ogen. Ze vertrouwde zelfs haar zachtste fluisterstem niet voor de geringste stabiliteit… Heidi op haar beurt trok een scheef, maar bemoedigend glimlachje en fluisterde, terwijl het geroezemoes in de klas tòch al begon toe te nemen: „Staat je Bluetooth aan?” |
|||||
|