| |||||
De garderobe van het Vivaldi College was inmiddels druk met inkomend verkeer. De gebruikelijke opstopping rond de monitors met de roosterwijzigingen liet de bedrijvigheid zien van een vroege winterochtend in de gevorderde herfst. Kleurrijke handschoenen, mutsen, jassen, sjaals — het werd allemaal van en over hoofden en handen getrokken, in elkaar gestoken en opgehangen aan één van de nog vrije haakjes. De scholieren die een gehuurd kluisje op hun naam hadden staan, dumpten de voor het kunstmatige binnenklimaat overbodige kledingstukken daarin. Het gekraak van deurtjes die nodig aan een drupje olie toe waren en het geklepper van dichtslaande kluisjes mengden zich in het geroezemoes van de honderden binnenstromende leerlingen, die blij waren de natuurlijke vrieskou achter zich te kunnen laten. Rode neuzen, wangen en oren zouden al gauw weer hun normale tint terugkrijgen in de aangenaam verwarmde klaslokalen. Eén tenger meisje met lang, blond haar was blij met de kou terwijl ze zich tussen de rusteloze horde begaf. De ijskoude blos op ieder gezicht camoufleerde haar eigen gloeiende kleur bij de duidelijke gewaarwording dat ze hoe dan ook opviel. Ze was zich opgelaten bewust van enkele vreemd starende blikken. Vanuit haar ooghoeken zag ze hoe een haar verder onbekende jongen uit de bovenbouw een kameraad aanstootte en op háár wees terwijl hij iets zei wat in de onrustige ruis verloren ging — behalve voor de aangesprokene, die grijnsde en haar nastaarde. Ze schonk hen geen zichtbare aandacht. Dat was ook niet nodig: ze voelde het tòch wel, die blikken in haar rug en dat gefluister om haar heen. Ze kon niet vaststellen of het allemaal over háár ging of niet, maar… zo voelde het. Tussen de kluisjes liep ze nu, waar ze nog meer opviel omdat het er minder druk was. Ze keek naar de grond, een paar meter voor zich uit, terwijl ze in de richting van haar eigen vertrouwde kluisje liep, aan het eind van dat pad. Ze herkende een paar klasgenootjes en deed alsof die er niet waren, al nam ze heel duidelijk notie van hun aanwezigheid. Brenda en Karina, samen. Ze vielen stil bij haar nadering. Zij liep hen zwijgend voorbij. En Heidi, alleen. „Hoi,” groette de laatstgenoemde haar kalm, voordat ze haar kluisje op slot draaide en wegliep in de richting van de grootste drukte. Amber registreerde de begroeting nauwelijks. Ze negeerde het gebrilde meisje met de fijne, blonde krulletjes die altijd speels om haar hoofd dansten wanneer ze bewoog of liep. Werktuiglijk liet Amber haar schoudertas op de grond glijden en opende ze haar kluisje. Snel stopte ze haar jas, muts en handschoenen erin. De sjaal zat in haar schoudertas — al vanaf thuis. Ze had hoopvol gerekend op het verhullende kleureffect in haar gezicht. Drie tellen later verdween ze richting de aula, uit het zicht van de twee meisjes die haar zwijgend stonden te observeren. Op de vijfde tel sloeg, achter hen, Brenda’s kluisje onverwacht en hard dicht. Ze gilden van de schrik. Na die geschokte reflex keken ze tegelijk om — recht in de gevaarlijk vriendelijke blik die hen vanachter ronde brillenglazen tussen lichte krulletjes werd toegezonden. Heidi trok haar linkerhand rustig terug van het kluisdeurtje. „Last van een slecht geweten?” |
|||||
|