| |||||
Het dagboek was vergeten — althans, voor nu. Zelfs het nare gevoel dat ze aan haar gesprek met Rehinor had overgehouden moest even plaatsmaken voor dit nieuwe onbekende. IJverig werkte Lidhia om de ruimte tussen die twee boekenkasten leeg te maken, zodat ze er zelf tussen zou passen. Alleen dàn kon ze een volledig beeld krijgen van het vreemde schaduwenspel, want vanaf de kopse kant viel er maar weinig van te maken. Zwijgend werkte ze verder. Zo nu en dan mompelde de magister achter haar het één en ander, maar hij ging schijnbaar zó op in zijn studie, dat hij niet nieuwsgierig werd naar de snelheid waarmee Lidhia’s boekenstapels groeiden. Van ‘netjes opstapelen’ was al lang geen sprake meer. Het was nog een behoorlijk inspannend karweitje voor de prinses: telkens als ze een paar boeken weggehaald had, gleden er weer andere voor in de plaats. Ze moest de neiging onderdrukken om een gefrustreerde uitroep te doen. Ze wilde niet dat magister Toenak zou merken waar ze mee bezig was, omdat ze hem zijn studietijd gunde. Haar kleine projectje was maar een impulsief iets — ze beschouwde zichzelf als een nieuwsgierig kind dat per sé een schelpje wil openen omdat het meent iets interessants gezien te hebben. Boek voor boek trok ze voorzichtig maar snel aan de kant. Ze besloot nu van boven naar beneden in de smalle ruimte tussen de twee kasten te werken. Zo zouden de kostbare boeken niet langer gaan glijden. Op het bekende geluid van de oude schuifdeur dook ze voorover, draaide ze zich om en schoot ze met haar bovenlijfje nieuwsgierig tussen de schappen uit. Zou de magister weggaan, of kwam er iemand binnen? „Hoi Lidhia,” klonk de stem van Tirashya, die inmiddels de deur weer achter zich sloot en ook de magister groette. Snel zwom het jonge meisje op Lidhia toe en vroeg: „Wat ben je aan het doen?” „Ik zoek mijn dagboek,” gaf Lidhia ontwijkend toe. „Tussen die stapel?” vroeg Tirashya, verbaasd wijzend op de flinke berg boeken die vlak achter de magister lag. „Ja,” knikte Lidhia een tikkeltje stuurs. Magister Toenak draaide zich nu om en zag de berg. Lidhia voelde haar hoofd gloeien toen hij haar met een lichtelijk verbaasde glimlach aankeek en zei: „Hoogheid, staat u mij toe te informeren naar de methode van welke u zich thans bedient teneinde uw dagelijkse schrijfsels te relokaliseren.” Lidhia voelde zich krimpen terwijl ze vanuit haar transparante eerlijkheid toegaf: „Ik meende iets vreemds te zien onder die kast. De boeken lagen in de weg, ik kon het niet goed zien… Maar het zal wel niets bijzonders zijn, hoor.” „Onder déze kast, zei je?” vroeg Tirashya. Ze leek weer een sprankje van haar vertrouwde nieuwsgierigheid te hebben hervonden. „Mag ik eens?” Lidhia knikte en zwom aan de kant om haar zusje de ruimte te geven. Tirashya nam een duik en leunde op haar onderarmen, haar benen bijna rechtstandig in het water; haar gezicht voor de opening die Lidhia al gedeeltelijk blootgelegd had. „Hé,” zei ze direct. „Dat zijn aparte schaduwen!” „Ja, dat viel mij juist ook op!” antwoordde Lidhia. Een halve minuut bleef het nu stil. „Wat zie je?” vroeg Lidhia, die nog nooit bijzonder geduldig was geweest. „Er lijkt een tekst in de bodem te zijn gegraveerd,” kwam Tirashya’s verbaasde stem. „Maar ik kan het niet lezen — tenminste, de eerste regel… Allemaal vreemde tekens!” „…En de tweede regel?” stelde Lidhia de vraag die natuurlijk direct bij haar werd opgeroepen door Tirashya’s omschrijving. Het kleine meisje trok haar knieën op en kwam weer overeind, een vreemde uitdrukking op haar gezicht… |
|||||
|