| |||||
„Er hangt hier een vreemde smaak in het water,” vond Ishtaran, die de gehavende bodem van het wrak omzichtig naderde. „Nog niets aanraken, medica,” waarschuwde Silvaeo haar. „Niet voordat we meer duidelijkheid hebben.” „Luitenant Lartiyon, luitenant Vertoc,” wees de generaal zijn mannen aan. „Betrek de wacht boven deze positie. Ik verwacht dat de daders zullen terugkeren voor de lading.” „Medica Ishtaran, deelt u in mijn impressie dat het materiaal uit welke dit drijftuig is vervaardigd organisch van origine lijkt te zijn?” vroeg Toenak. „Het heeft er alle schijn van, magister,” antwoordde zij, met een nadenkende blik op de randen van de vreemde opening. „Maar welke methode wordt toegepast om binnen zo’n korte tijd een dergelijke schade te veroorzaken?” „Ik heb geen idee,” mengde de koning zich in het gesprek. „Maar reken erop dat ik erachter zal komen wanneer we de schurken in handen hebben die hier de verantwoording voor dragen!” „Het lijkt mij zo toe dat met name de voorkant van het drijftuig is aangevallen — het gedeelte dat zich reeds onder water bevond,” redeneerde Korfos. „Kijkt u maar: deze kopse kant, waar de opening zich bevindt, is smaller dan die aan de andere zijde. En over de hele lengte is aan deze zijde de begroeiing te zien.” „Wellicht dienen wij rekening te houden met de mogelijkheid dat er een botsing is geweest?” bedacht Murox. „Ik ben het deels met u eens,” zei Ishtaran. „Maar waarmee is het drijftuig dan in botsing gekomen? Zou een millios dit kunnen veroorzaken?” „Misschien is de zeedraak hier verantwoordelijk voor?” opperde Murox nu. De waterlingen keken onwillekeurig om zich heen bij het horen van dat onprettige idee, alsof het monster elk moment op zou komen duiken. „Nee,” schudde Silvaeo zijn hoofd. „De draak is lichtschuw. Zonder een wel heel goede reden zal hij zich niet buiten de afgrond begeven. Daarbij: dit is het tweede drijftuig dat naar de bodem afdaalt binnen enkele dagen tijd. Het eerste lag stil in een baai op slechts enkele dagen zwemafstand, en werd overvallen door waterlingen. Het lijkt mij uitgesloten dat deze twee incidenten verschillende oorzaken hebben.” „Waterlingen, dus,” gromde Korfos strijdlustig. „Laat ons daar vanuit gaan, generaal,” knikte de koning. „Heren, is het u opgevallen dat de begroeiing grotendeels mist in een brede baan die vanaf het gat naar de achterkant van het tuig loopt?” vroeg Ishtaran nu. Het was de heren nog niet opgevallen. „Dat is inderdaad zeer vreemd,” mijmerde Murox. „Het komt op mij over als een gevolg van de richting waarin het drijftuig zich over het water verplaatste,” bedacht Korfos. „Nu ons oog daarop attent is gemaakt, trekt het mijn aandacht in nog hogere mate dat de resterende levensvormen in aantal toenemen naarmate hun afstand tot de noodlottige caviteit groeit,” observeerde magister Toenak, die vlak langs de gehavende scheepsbodem naar het halfvergane roer zwom, dat er vreemd wiegend bij hing. „Dit zou duiden op een chemische oorzaak — geen gewelddadige. Tevens meen ik te moeten concluderen dat niet één van deze wezens tot de mobiele vormen behoort.” „U hebt gelijk,” zag de medica nu ook. „En het leven dat nog aanwezig is, is inderdaad aangetast…” „Het valt mij op, dat het bouwmateriaal van het drijftuig verder beschadigd is naarmate het zich dichter bij de opening bevindt,” merkte Silvaeo op. „Ik geloof dat ik het begin te begrijpen,” rommelde de generaal. „Mag ik iets uitproberen, Sire?” vroeg Ishtaran. Silvaeo knikte opnieuw. De medica zwom naar een plek op het wrak waar al het waterleven nog aanwezig was, concentreerde zich twee tellen, richtte — en hulde dat gedeelte van de romp in een kleine wolk donkere ioloy. |
|||||
|