| |||||
Dat de eigenschappen van water totaal anders zijn dan die van lucht, had Gabriëlle al vroeg in haar leven ontdekt. Als kind in bad al vond ze niets leuker dan onderuit te zakken en haar hoofd onder water te houden — tenminste, als ze nog geen zeep gebruikt had. Het liefst hield ze haar ogen namelijk wijd open. Vaak neuriede ze dan een liedje, waarbij zilveren belletjes uit haar neus voor haar ogen langs kwamen bubbelen. Of ze zei iets, hardop, waarbij grote bellen het wateroppervlak luid borrelend verstoorden zoals wanneer ze met een rietje bellen blies in een glas limonade. Alle geluiden klonken vreemd onder water: hard en dichtbij, alsof je opgesloten zat in een massief blok geluid. En als haar vader of moeder dan vanuit de lucht tegen haar praatte, klonk het zó vreemd — zó ver weg! Dan schoot ze in de lach en moest ze gauw maken dat ze weer boven water kwam omdat het geluid van haar eigen lachje in deze intrigerende omgeving helemáál op haar lachspieren werkte… Lidhia’s gehoororganen werkten echter anders dan de hare. Toen Lidhia die ochtend haar hoofd boven water uit had laten komen om dat schip te bekijken, was Gabriëlle in eerste instantie stomverbaasd geweest dat Lidhia daar bijna niets bleek te kunnen horen. De geluiden die Lidhia onder water wèl luid en duidelijk oppikte, werden ergens tussen het water en haar bewustzijn omgevormd naar geluiden, die volledig dat ‘opgesloten’ gevoel misten en in haar eigen element juist een gevoel van vrijheid en ruimte gaven. Dat had Gabriëlle al tijdens haar eerste bezoek aan Liliaño verwonderd. Maar zodra Lidhia haar schelp sloot, was het anders. Haar hartslag en waterhaling waren dan op de voorgrond aanwezig, en geluiden van buitenaf klonken stuk voor stuk ver weg en gedempt. Een gevoel van ergernis kleurde Lidhia’s angst, merkte Gabriëlle op. Ze vroeg zich af waaraan ze zich ergerde, maar Lidhia vormde geluidloze woorden met haar mond, die ze feilloos kon volgen: „Ik verdenk Rehinor ervan het drijftuig te hebben laten zinken. Vind je dat niet héél erg van mij?” Nee, helemáál niet, vond Gabriëlle in stilte. De angst overheerste nog steeds. Ik heb hetzelfde probleem… „En weet je wat zo erg is?” ging Lidhia verder. „Gabriëlle, ik… kan het niet helpen om aan Atefor en Nefak te denken…” De naam Atefor had Gabriëlle direct paraat — ‘Nefak’ kon ze niet direct thuisbrengen, maar Lidhia vermoedde dat blijkbaar al want ze bracht direct uitkomst: „Atefors broer, de kroonprins, die samen met koning Heclodon om het leven werd gebracht, weet je nog?” De diepzwarte, loodzware betekenis van Lidhia’s woorden had enkele momenten nodig om te zinken, maar Gabriëlle voelde hoe haar emoties werden platgedrukt toen ze zich realiseerde waar Lidhia ineens zo verschrikkelijk bang voor was. Zou Rehinor zó ver kunnen gaan!? vroeg ze zich verslagen af. Ze hoopte vurig dat Lidhia ongelijk had, maar de prinses was beter op de hoogte van het karakter van haar broer dan zij — en als hij die luchtlingen (mensen, corrigeerde ze zichzelf) had laten verdrinken, zou hij dan ook niet zijn eigen vader en zijn zus kunnen vermoorden!? Het is mogelijk, dacht ze, met de nadruk op ‘is’. Het zou tenslotte niet de eerste keer zijn dat zoiets gebeurt… Een afschuwelijke gedachte. Maar Rehinor is toch al kroonprins? redeneerde ze. Wat zou hij ermee opschieten om Lidhia…? Ze bedacht meteen daarop het antwoord op haar eigen vraag: alle mogelijke troonopvolgers van koning Silvaeo zouden natuurlijk een bedreiging voor Rehinor vormen, als die een staatsgreep zou plegen… Ze kon het zich niet voorstellen. Maar Lidhia blijkbaar wèl… De prinses vervolgde: „Het lijkt alsof Rehinor weg is, maar ik weet het niet zeker en ik kan het alleen maar controleren door me volledig te openen.” Gabriëlle vroeg zich één tel af waarom dat zo was, maar het besef dat ze met haar gezicht naar de bodem lag kwam direct daarop. Het had op deze manier geen enkele zin voor de prinses om alleen de pantserplaten voor haar gezicht open te schuiven! Aha, dacht ze. Dááraan ergerde ze zich! „Zal ik?” las Gabriëlle van Lidhia’s lippen en mond. Ze wilde het liefst terugroepen: „Nee! Ik vertrouw het nog voor geen meter!” — maar er was geen mogelijkheid om Lidhia te bereiken. De prinses zou zelf haar besluit moeten nemen. Weer een tijdje lag Lidhia muisstil om te kunnen luisteren. Gabriëlle kon er niets van maken maar voelde de onzekerheid van haar vriendin, die duidelijk met zichzelf worstelde. Tirashya zou misschien precies kunnen vaststellen of er nog iemand in deze ruimte aanwezig was. Lidhia miste dat zintuig — of het was bij haar gewoon niet zo ver ontwikkeld. Plotseling voelde ze hoe Lidhia haar kaken op elkaar klemde en zich schrap zette om haar schelp te openen. In de vloeiende, korte beweging die Gabriëlle telkens weer verbaasde ontvouwde Lidhia zich van een keiharde, vreemd gevormde schelp tot de hypermobiele waterlinge die ze intussen zo goed kende. Op de rotsbodem zette ze zich direct met één hand af om zich in een felle beweging op haar rug te draaien. Gabriëlle had Lidhia’s reflex niet nodig om zich wezenloos te schrikken bij de zwarte schaduw van de donkere waterling die vlak boven haar zwom… |
|||||
|