| |||||
„Ah…!” Lidhia sloeg geschokt haar hand voor haar mond toen in het troebele water vóór hen uit het donkere gevaarte van het schip opdoemde. Het lag op haar zij, ontluisterd, met opengereten bodem en levenloze luchtlingen her en der verspreid op de geribbelde zandbodem eromheen. De medica legde een hand op Lidhia’s schouder en remde haar af terwijl ze zei: „Hoogheid, dit lijkt me geen geschikte situatie voor u.” Lidhia schudde zwijgend instemmend haar hoofd terwijl haar schouders schokten bij wat ze zag. Ze hoefde niet dichterbij het wrak van het enkele uren daarvoor nog zo prachtige, imposante vaartuig te komen om de gruwelen van de verdrinkingsdood van de verstilde menselijke gezichten te kunnen lezen. „Magister, blijft u hier bij de prinses terwijl wij deze plaats van rampspoed aan een onderzoek onderwerpen,” kraste Silvaeo, zwaar aangedaan. Toenak knikte, een diepe frons op zijn voorhoofd. „Vader, ik blijf wel bij haar,” klonk de stem van Rehinor. „De wijsheid van de magister is van groter waarde in dezen dan mijn jeugdige mening.” „Dat is goed,” knikte Silvaeo direct, waarop hij Toenak gebaarde hem te begeleiden. Op Rehinors zachte aanraking kromp Lidhia ineen. Haar hoofd en haar hart leken tegelijk in de knoop te zitten en te barsten bij de botsende gedachten en de wervelende emoties. Had Rehinor dat schip laten zinken? Had Rehinor die mensen vermoord!? Maar dat kòn toch zeker niet wáár zijn!? Haar bróér, tegen wie ze altijd zo opkeek!? Maar, zo besefte ze, hij was het, die haar naar huis terug had gestuurd! En hij was bij het schip achtergebleven — omdat hij alléén wilde zijn… Om het schip te bekijken, toch? Toch niet om het te laten zinken!? Hoe zou hij dat in zijn eentje hebben moeten klaarspelen!? Of… Ze wist zich geen raad met de volgende gedachte. …of speelde hij onder één schelp met de waterlingen van Hagiysh? Hij kon even zo goed de eigenlijke leider van de roversbende zijn, in plaats van Hagiysh… Haar vaders blik verzachtte bij het zien van het intense verdriet van zijn dochter terwijl hij tegen Ishtaran mompelde: „Ik had haar nóóit met ons mee moeten laten komen…” „Wie nooit een fout maakt, is niet in staat om ooit een besluit te nemen, Sire,” antwoordde de medica zacht, na een korte aarzeling. „H’m,” bromde Silvaeo. De volwassenen zwommen bij de kroonprins en zijn zusje weg, in de richting van het zeemansgraf. „Lidhia,” begon Rehinor, maar zijn zusje sloeg zijn arm weg van haar schouder voordat ze haar schelp abrupt sloot en zich liet zinken — afgesloten van de buitenwereld; alleen met haar intense emoties en, tot haar diepe schaamte, opgesloten met Gabriëlle. „Rehinor? Breng haar maar naar huis, naar haar moeder,” hoorde ze haar vaders stem gedempt van ergens boven haar, terwijl ze voelde hoe ze schommelend dieper zonk. „Ja, vader,” antwoordde Rehinor. Haar neerwaartse beweging werd plotseling onderbroken, maar niet doordat ze de bodem raakte. Deze sensatie herinnerde haar aan de keer dat ze in het diepe duister van het gangenstelsel was opgeraapt door de onbekende, die later zo bekend was gebleken: de kamerheer Hagiysh. En nu werd ze gedragen door een zo bekend iemand… die ineens zo onbekend leek te zijn… Ze voelde een paniekaanval opkomen bij haar volgende schokkende ontdekking. Ze was volledig in zijn macht! Hij kon met haar doen wat hij wilde…! |
|||||
|