| |||||
7. Yisti, Joulha en Yona lopen gebogen en met snelle stappen door de gangen van het paleis. Ze zeggen geen woord, bang om ontdekt te worden. Aan het einde van een lange gang staat een deur op een kier. Er komt een klein beetje licht doorheen. Ze blijven met z’n drieen staan. Aan de andere kant van de deur horen ze een hoog stemmetje zingen: “Klaarder dan de hemelhoge ster, Vanuit Bel, schijnend van ver, Heerst onze Heer Elhaal. Zijn majesteit schijnt over ons aller land Verblijd zijn dienstmaagd om zijn sterke hand. Uit de hoogte kijkt Hij neer op zijne knecht, Hij die alle kwaad beslecht.” Door de kier zien ze een Faun, achter een bureau zitten. Het zingen gaat over in neurien terwijl de Faun zich over zijn papieren buigt die voor hem op een eikenhouten tafel liggen. Langzaam duwt Joulha de deur open. Hij kraakt. De Faun kijkt om en ziet de drie gasten binnenkomen. “Welkom! Wat brengt jullie op dit nachtelijk uur naar mijn domein?” zegt de Faun vriendelijk. Hij bekijkt met een schuin hoofd zijn gasten eens. 2 krijgers, in lichte wapenrusting en een kleine jongen in een gescheurde broek en te groot hemd. Zo te zien net uit bed. “Werkt u voor Dren Mijnar?” vraagt Joulha. “Vanwaar deze vraag als ik vragen mag? Maar neen, ik werk niet voor Dren Mijnar, maar voor Roog, uw generaal.” “Wat? Ik wist niet dat hij personeel hier in de hoofdstad had? Wat doe je dan voor hem?” “Ik regel al zijn zaken wanneer hij weg is, dus bijna altijd… Maar vertel, wat doen jullie op dit nachtelijk uur hier? Vraagt mijn meester naar mij?” “Neen, Roog is dood.” antwoord Yona. Hij schrikt zelf van zijn botte antwoord. “Wat? Hoe?” stamelt de Faun verschrikt. “We weten niet hoe en waarom, maar we weten wel dat Roog en al onze kameraden zijn vermoord door de mannen van Dren Mijnar. Wij zijn de enige overlevenden van een bloedbad wat vanacht heeft plaatsgehad hier. Yona hier heeft ons gewaarschuwd.” zegt Yisti “Wat? Waarom? Hoe?”stamelt de Faun weer. “Ook weten we dat Fiondalha nog leeft, maar gevangengenomen is in de westerpoortkerker en dat zij morgen zal sterven.” gaat Yisti verder. “Maar de Prins dan?” vraagt de Faun. “Zo te zien is de Prins zijn macht verloren…” De Faun kijkt hen aan, kijkt dan naar zijn papieren, dan weer terug naar zijn gasten. Hij denkt na. Joulha, Yisti en Yona zien het en durven de stilte niet te doorbreken. “Ik weet dat jullie bij Roog horen,” vervolgt de Faun na lange tijd, “maar ik weet jullie namen niet. Om te beginnen zal ik mijn naam noemen. Ik ben Toi Kenu, maar noem me maar Toi.” “Dit is Joulha, mijn broer, deze kleine is Yona en ik ben Yisti.” “Mooi, nu kunnen we praten. Maar dat doen we niet. Volg mij.” Met die woorden legt Toi zijn pet af en slaat een oude grijze mantel om hem heen. Dan loopt hij naar een tafeltje in de hoek van de kamer, trekt een lade open en neemt er een sleutel uit. Dan pakt hij een kandelaar van tafel en loopt hij naar de deur, kijkt om en gebaard de drie stil te zijn. Hij gaat het hoekje om en verdwijnt de gang op. Joulha, Yisti en Yona volgen hem zachtjes. Op de gang horen ze verderop, ergens in het paleis mensen praten en laarzen door de gangen bonken. Toi leidt ze een paar deuren verder de gang op en open dan een deur die uitkomt op een kleine gang. Toi en Yona kunnen er rechtop in staan, maar Joulha en Yisti moeten moeite doen om door de kleine gang te kunnen. Toi fluistert: “Deze gangen zijn speciaal voor Fauns aangelegd. Ze leiden naar diverse belangrijke kamers, zoals de bibliotheek, troonzaal, keuken en… de schatkamer.” Met die woorden opent hij een deur en stapt een donkere kamer in. Het licht van de kaars verraad dat ze inderdaad in de schatkamer zijn aanbeland. Tenminste, wat ze zien is een kamer met deuren waarop zware sloten zijn bevestigd. In het midden van de kamer staat een groot hekwerk om een marmeren beeld van een man heen. Het beeld houdt een schaal omhoog, met daarop een gouden staf, ingelegd met edelstenen. Verder ligt er een dolk op, van glasachtig metaal, het handvat van goud, met robijnen en saffieren ingelegd. Naast het beeld staat het borststuk van een harnas op een kleine verhoging. Ook deze schat is gemaakt van een glasachtig metaal, niet ingelegd met edelstenen, maar versierd met goud, zilver en afgewerkt met bont. Door een opening in het dak schijnt er maanlicht op de schatten, zodat het koude metaal oplicht en flikkert wanneer je ervoor bij loopt. Yona kijkt zijn ogen uit en schrikt op wanneer Yisti hem aantikt en hem aandringt door te lopen, Toi achterna. Die is inmiddels om het hekwerk gelopen en steekt de sleutel in het slot van een zware metalen deur. De deur gaat krakend open en er valt stof van de deur op de grond. Achter de deur verschijnt een trap die naar beneden voert. Toi gaat weer voor, zonder ook maar een woord te zeggen. Yisti kijkt om naar zijn broer, dan naar Yona en volgt Toi het donkere keelgat in. Yona wordt door Joulha met een vriendelijk duwtje in dezelfde richting gedreven. Wanneer Joulha de deur voorzichtig achter zich dicht trekt wordt het koud donker op de trap. Alleen de kaars van Toi geeft enigszins licht vooraan de stoet. De trap schijnt maar door te gaan en maar door te gaan. Totdat het licht van Toi stilstaat en ze weer het gekraak van een deur horen. Het licht veranderd niet, maar de lucht word er niet beter op. Een sterke rottende lucht komt hen tegemoet. “We zijn nu in de westerpoortkerker,” fluistert Toi, “achter deze deur staan 4 wachten, maar misschien mee…” “Ho, ho, wat ben je van plan,” valt Joulha hem in de rede, “waar heb je ons heengeleid?” “De westerpoortkerker. Waar Fiondalha, een van jullie ploeg heen is gebracht.” Even wacht Toi, “of willen jullie haar niet bevrijden?” Yisti en Joulha kijken elkaar niet begrijpend aan. Natuurlijk, alleen hadden ze niet gedacht dat Toi hen hierheen zou brengen. Ze hadden nooit gedacht dat ze zo gemakkelijk in de kerker zouden kunnen komen. “Ja, natuurlijk,” antwoord Yisti nog een beetje verdwaast, “vertel ons wat we kunnen verwachten.” “Het is het beste als je een van de wachten kunt gijzelen en daarmee dwingen om haar vrij te laten. Dan sluit je de wachten op in een cel en kom je hier weer terug. Yona en ik wachten hier. Het enige wat ik je verder kan vertellen is dat achter die deur minstens vier wachten staan. Waar Fiondalha zit weet ik niet.” Yona kijkt naar Yisti en Joulha die elkaar doordringend aankijken, langzaam hun zwaarden uit hun schede halen en in aanslag gaan staan. “Jullie blijven hier wachten. Wij zullen Fiondalha hieruit halen… Ga in geen geval terug.” Toi loopt naar de deur en steekt zonder geluid te maken de sleutel in het slot. Tergend langzaam draait hij de sleutel om, om maar geen geluid te maken. Wonder boven wonder slaagt hij erin en de deur beweegt langzaam uit het slot. Maar dan voelt hij de weerstand in de deur en met een hoge schelle piep gaat de deur een heel klein stukje open. Achter de deur horen ze een man roepen. Dan rukt Yisti de deur open en ziet een man in de wapenrusting van de Prins vlak voor de deur staan. Hij duikt naar voren en gooit de man de met fakkels verlichte kamer binnen. Joulha stormt hem achterna en gooit met een klap de deur achter hem dicht. Yona kijkt verschrikt naar de dichte deur, dan langzaam naar de Faun die al even verbaasd en verschrikt als Yona is. Toi kijkt naar Yona: “Laten we maar daar achter die kratten gaan zitten en afwachten wat er gaat komen. Samen knielen ze neer achter een aantal kratten en horen achter de deur de stem van Yisti, die met indringende stem iets gedempt schreeuwt. Dan even stilte en dan wapengekletter. Geschreeuw. “Alarm!” horen ze door de deur, gevolgd door een ijselijke kreet. Dan stilte. Een lange stilte. Yona kijkt Toi aan, maar die zit met angstige ogen naar de deur te kijken. Minuten lijken voorbij te gaan. Eindelijk staat Toi op en loopt langzaam naar de deur. Langzaam legt hij zijn behaarde, spitse oor tegen de deur. Op dat moment wordt er hard op de deur gebonkt en van schrik valt Toi op de grond. Snel krabbelt hij overeind, wanneer hij de stem van Yisti aan de andere kant hoort. Hij haalt de sleutel uit zijn zak en ontsluit de deur. Daar komt Yisti naar binnengestormd. Direct achter hem aan komt Joulha met het figuur van Fiondalha in zijn armen. Haar hoofd en armen hangen slap naar beneden. Yona schrikt als hij haar toegetakelde gezicht ziet. Ze ademt nog… Yisti hijgt en zegt dan: “We moeten hier weg, volgens mij komen er heel wat soldaten aan. Het kan niet zo zijn dat ze dit niet gehoord hebben! Kom op, weg hier.” |
|||||
|