| |||||
6. Yona hoort ver weg van zijn bed rumoer in het paleis. Hij gaat weer op de rand van zijn bed zitten. Hij kijkt naar buiten. Maar dan schrikt hij… In de lucht, boven de muur waarachter de vergaderzaal schuil gaat hangt een zwarte figuur in de lucht. Hij kijkt naar beneden en in de wind wappert zijn lange pij. Zijn gezicht is niet te zien. Bij het zien van de gedaante schrikt Yona zodat hij achterover van zijn bed valt en een bijzettafeltje omstoot. Op datzelfde moment is de gedaante in de lucht verdwenen. Maar waar het tafeltje tegen de muur stond gaapt nu een gat in de muur. Het is een zwart en donker gat. Yona herstelt zich, kruipt overeind en kijkt nog eens naar de lucht. De figuur is verdwenen. Dan kijkt hij naar het gat in de muur. Zijn nieuwsgierigheid en de angst om nogmaals de figuur in de lucht te zien, dwingen hem om op handen en voeten door het gat te kruipen. De lucht om hem heen wordt dichter en dichter, terwijl hij meter voor meter door de donkere gang kruipt. Hij kijkt eens achterom en ziet een klein lichtpuntje aan het eind van de tunnel. Hoe ver zou deze tunnel doorgaan? Hij kruipt nog een stukje verder en komt daar bij een driespong. Aan zijn rechterkant ziet hij licht de tunnel invallen op een paar meter van hem. Langzaam kruipt hij erheen. Het licht komt van achter een kleedje vandaan. Hij tilt het op en stoot een tafeltje om. Dan bevind hij zich in een kamer, vergelijkbaar met zijn eigen kamer. In de kamer staan twee bedden. En in elk van de bedden ligt iemand. Ze slapen. Yona ziet dat het Wandra en Zifra zijn. Dan hoort hij voetstappen en stemmen aan de andere kant van de deur. “Doe het vlug en zonder lawaai.” Dan zwaait de deur open. Yona is zo snel hij kon terug de tunnel ingedoken en heeft het tafeltje opgetrokken. Hij hoort dat er zwaarden worden getrokken. Na een angstvallige stilte hoort hij hoe staal in vlees houwt, hoe metaal door dekens steken. Eenmaal, tweemaal, driemaal. Het gaat maar door. “Stop!” hoort hij een zware stem zeggen. “De Raadgever wil ook nog de anderen terechtstellen.” Dan lopen weer een aantal voetstappen door de kamer en met een zachte klik valt de deur in de klink. Bevend zit Yona met zijn knieen opgetrokken in de donkere tunnel. Vermoord. Ze hebben ze vermoord. Hij voelt zich zwaar ademen en trillen. Pas na een tijdje durft hij de tunnel weer te verlaten. Weg! Hij moet zien hier weg te komen. Een schichtige blik werpt hij op de bedden van de twee mannen. De lakens zijn rood en gescheurd. Hij moet de rest waarschuwen. Aan het eind van de gang loopt nog een tweede gang naar links, waar aan het einde de kamer van Joulha en Yisti is, de twee broers. Die moet hij zien te bereiken. Met trillende handen legt doet hij de deur open. Op de gang schijnt een vaag licht, komend vanuit de deur schuin tegenover waar Yona staat. Uit de kamer komen weer die hakkende geluiden van zwaarden die zijn vrienden doden. Het geluid dringt door tot Yona en maakt hem gek. Zo zacht en zo snel hij kan, loopt hij de andere kant op, de gang op. Net heeft hij de andere gang bereikt en daar komen de moordenaars de gang weer op, om vervolgens een stukje verderop weer een deur te willen openen. De deur zit op slot. “Laat maar, hier slaapt die kleine jongen,” hoort hij een stem zeggen. “Niks, laat maar. Hij is ook getuige en dus moeten we hem ombrengen,” dondert de zware stem. “Haal de sleutel beneden.” Twee laarzen klinken hol op de gang wanneer die door de gang lopen, langs de gang waar Yona zich bevindt. Hij drukt zich tegen de muur en gaat op in het donker. De soldaat loopt de gang voorbij en begint aan het eind van de gang aan de trap die naar beneden loopt. Yona voelt zijn hart in zijn keel kloppen en is bang om te ademen om daarmee zijn schuilplaats in het donker te verraden. Hij moet naar de kamer van Joulha en Yisti. Hij moet hen waarschuwen. Langzaam probeert hij zijn ene voet voor de andere te krijgen. Dan nog een keer. Dan gaat het makkelijker. Als hij bij de deur is aangekomen staat hij even stil om zijn ledematen weer onder controle te krijgen. Dan hoort hij in de gang achter hem dat de twee laarzen terug zijn. Een sleutelbos rinkelt. Bevend kijkt Yona over zijn schouder en ziet dat de soldaat langs zijn gang loopt terwijl hij bezig een sleutel uit te zoeken die de toegang tot zijn deur moet geven. Als ze ontdekken dat hij er niet is… Trillend tilt hij zijn hand op en drukt de klink van de deur naar beneden. De deur kraakt niet als hij hem open doet. Langzaam glipt hij naar binnen. In de kamer liggen de twee broers te slapen. De moordenaars zijn hier nog niet geweest. Yona loopt naar Yisti en schud hem wakker. “Yisti, wordt wakker, ze willen ons vermoorden!” Met een slaperige blik kijkt Yisti hem aan. Nog een keer zegt Yona met trillende stem: “Toe nou, ze willen ons vermoorden.” Dan dringt het tot Yisti door en gaat rechtop in bed zitten. “Waarom? Wat is er aan de hand?” “Ik weet het niet, maar ze hebben Wandra en Zifra en ook nog meer vermoord in hun slaap. En ik hoorde geschreeuw uit het paleis en ik zag een figuur in de lucht en nu gaan ze mij ook…” Ondertussen is ook Joulha wakker geworden en luisterd naar de doodsbange jongen die al raaskallend aan het bed van zijn broer staat. “Yona, je hebt gewoon een nachtmerrie gehad. Ga maar weer naar bed.” Hij geeuwt en draait zich weer om in zijn dekens. Maar Yisti kijkt Yona aan. Hij ziet dat zijn ogen anders staan. Dan horen ze voetstappen op de gang. De zware stem, gesmoord door de deur heen klinkt: “De laatste twee jongens. En veeg jullie zwaarden af als je klaar bent.” De deurklink gaat langzaam naar beneden om zo weinig mogelijk geluid te maken. Het licht van fakkels valt straaltje voor straaltje naar binnen. In een ogenblik springt Yisti uit bed en grijpt zijn zwaard en een dolk die aan zijn hoofdeinde lagen. Yona springt aan de kant en probeert in de verste hoek van het vertrek te komen. Drie soldaten staan in de deuropening met getrokken zwaarden. Op dat moment springt ook Joulha uit bed en trekt zijn zwaard. Met een vlugge stoot rijgt Yisti een soldaat aan zijn zwaard, draait zich om en steekt over zijn schouder zijn dolk in de schedel van zijn totaal verraste maat. De derde springt achteruit en stoot tegelijkertijd naar de borst van Yisti. Die trekt zijn wapens uit zijn slachtoffers, die levenloos op de vloer vallen, en stapt terug de kamer in. Joulha voegt zich bij zijn broer. De fakkels die de twee gedode soldaten droegen zijn op de grond gevallen en de vlammen likken aan de houten deurposten. De derde soldaat kijkt verschrikt naar de twee halfnaakte mannen die met getrokken zwaarden voor hem staan. Dan schreeuwt hij: “Alarm! De opstandelingen ontsnappen! Alarm!” Yisti en Joulha kijken elkaar kort aan en stoten dan beide naar voren. Na een kort gevecht valt de soldaat dood voor hun voeten neer. “Wat is hier aan de hand?” vraagt Joulha aan Yisti. “Ik weet het niet, maar ik denk dat we samen met Yona de enige overlevenden zijn van een smerig spelletje wat vannacht heeft plaatsgevonden. En we moeten vluchten voor ons leven.” De twee mannen stappen de kamer weer binnen. Joulha pakt een laken van het bed en gooit dat over de beginnende brand. Het vuur verstikt meteen door gebrek aan zuurstof. Dan beginnen ze zich aan te kleden. Niet hun harde zware harnas, maar gemakkelijk zittende kleding, alleen verstevigd met stukken leer. “Yona, kom hier jongen, je hebt onze levens gered. Nu willen we dat van jou redden.” Yisti pakt Yona bij de hand. Maar Yona is verstijft van angst. Hij blijft de twee mannen aanstaren en kijkt naar de drie dode lichamen in de deuropening. “Yona, je moet me vertrouwen. We weten niet wat er vannacht gebeurt is, maar wel weten we dat we onze levens hier niet meer zeker zijn. Misschien komen er nieuwe soldaten aan om ons alsnog een kopje kleiner te maken. Daarom moeten we nu gaan.” Yona probeert zich over zijn angst heen te zetten, slikt een paar keer en vraagt: “Waar zijn Roog en Fiondalha?” De twee broers kijken elkaar aan. “We weten het niet, maar zij kunnen voor zichzelf zorgen als ze nog leven. We moeten gaan.” Dan stappen ze met z’n drieen de gang op. Het is stil in het paleis geworden. Niemand schijnt de alarmroep van de soldaat te hebben gehoord. Zo sluipen ze door het paleis richting de centrale hal en richting hun redding. Alledrie zijn ze tot het uiterste gespannen en luisteren om de paar meter of ze wat verdachts horen. Wanneer ze bij de gang aanbelanden die leidt naar de centrale hal horen ze zware laarzen kloppen op de fijn ingelegde mozaïekvloer van de hal. Al sluipend begeven ze zich naar de trap die naar beneden leidt, naar de enorme deur in de hal. Joulha gluurt vanuit het donker van de gang langs de trap naar beneden. Hij ziet twee figuren bij de deur staan. Een man herkent hij direct als Mara, de magier. De andere heeft hij nog nooit gezien. Het harnas van de man is gigantisch en schittert in het vale licht wat vanuit de hal en van boven op hem valt. Het harnas lijkt ontzettend sterk, maar ook erg licht en beweeglijk. Grote schouderplaten steken uit en maken de man tot een imposante verschijning. Toch kan Joulha hem niet thuisbrengen. Dan spreekt de man: “De Prins zal zo wakker worden uit zijn hypnose. Gooi hem in de diepste kerker van dit paleis. Hij wordt beschuldigt van hoogverraad, voorouderschennis, van het misbruiken van tempelschatten, van afgoderij en van moord.” Dren Mijnar, de Raadgever! Schiet het door het hoofd van Yona. “Jazeker, o wijze Raadgever. Ik zal hem voor deze vergrijpen laten straffen.” “Als je hem maar niet doodt. Voor de rest is alles toegestaan. Maar zonder hem is mijn verbond met Beël ongeldig. Verder… Die feeks zit toch wel veilig opgeborgen? En de rest van de mannen van Roog zijn hun leider achterna gegaan toch?” “Zeker heer, alle mannen zijn gedood en de vrouw is in de westerpoortkerker opgeborgen. Morgen zal ze de marteldood sterven omdat ze uwe hoogheid heeft beledigd.” Met die woorden stappen beide mannen door de zware deur naar buiten, die met een klap in het slot valt. Yisti, Joulha en Yona komen uit de schaduw van de gang in beweging. “Wacht nog even, we weten niet wat ze buiten aan het doen zijn, misschien komen ze nog terug. Maar we weten nu in ieder geval wel dat ze Fiondalha gevangen genomen hebben. En ik vrees dat onze geliefde generaal dood is,” verzucht Joulha. |
|||||
|