| |||||
„Op de twaalfde dag van het eerste jaar van de regering van Zijne Majesteit koning Hecor daalde de koning, tezamen met Ornak en Ertol en acht manschappen, af in de schacht die de kelder van het paleis met de kerkergangen verbindt. Niet wetend wat hen te wachten stond, hadden zij zich voorbereid op een gewapend conflict met de gevangenbewaarder en zijn mannen. Tot hun aangename verrassing werden zij hartelijk ontvangen door luitenant Docon en zijn zoons, die zonder te aarzelen knielden voor de koning en hem trouw zwoeren. Koning Hecor, gehoord hebbend van Atefors opdracht om alle gevangenen om het leven te brengen, deed navraag bij luitenant Docon. Tot grote opluchting van zowel de koning als zijn metgezellen verklaarde luitenant Docon dat alle gevangenen in veiligheid waren gebracht. Nog voor het licht in de lucht zich die dag te rusten had begeven, begroetten Ornak en Halin elkaar opnieuw en stonden alle gevangenen in de paleistuin voor koning Hecor, die hen zonder uitzondering hun vrijheid schonk. Tevens schonk hij hun ieder twee kritac goud uit de schatkist van Atefor. Ook bood hij hen betaald werk aan. Luitenant Docon bracht, in het bijzijn van de gevangenen, verslag uit aan koning Hecor van de vondst van het goud in de Rots. Koning Hecor wijdde de volledige opbrengst van dit goud toe aan de wederopbouw van het Koninklijk Waterrijk, als restitutie voor de zware dagen onder Atefor. Tijdens de eerste dagen onder koning Hecor bleef Docon, gepromoveerd tot kolonel, uit vrije beweging met zijn zoons zoeken naar goud in de Rots van het Paleis. Onze vader Clachidec werd geboren in het zesde jaar van koning Hecor, die onze grootvader is. De toenmalige prins Clachidec heeft tijdens zijn jeugd nooit geweten van het bestaan van enig gangenstelsel, tot op de dag dat koning Hecor hem bij zich liet komen, daar hij voelde dat hij zijn einde naderde. Op die dag, tijdens het dertig en tweede jaar van koning Hecor, vertelde hij zijn oudste zoon van het bestaan van de gangen onder het Paleis. Koning Hecor liet zijn zoon beloven dat hij het Onverklaarbare Raadsel dat daar beneden verborgen lag met rust zou laten en geheim zou houden. Hoewel de koning niet in detail trad met betrekking tot de locatie en de aard van dit Raadsel, gaf Clachidec hem zijn woord dat hij aan de wens van de koning gehoor zou geven.” Terwijl de magister opnieuw zijn keel schraapte, vroeg Lidhia zich af wat er met dat ‘Onverklaarbare Raadsel’ bedoeld kon worden. De magister las al verder: „Het merendeel van de jaren van koning Hecor, en al de jaren van zijn troonopvolger koning Clachidec heeft geen waterling de gangen bezwommen. Onze vader, koning Clachidec, liet ons, toenmalig kroonprins Grecadec, bij zijn legerstede roepen op de derde dag van de zesde cyclus in het twintigste jaar van zijn regering. Hij maakte ons bekend met de geschiedenis en het bestaan van het gangenstelsel, en verhaalde over deze zaken en hoe zijn vader hem had laten zweren het Onverklaarbare Raadsel te laten slapen. Wij vroegen hem naar de locatie en naar de aard van dit Raadsel, maar de antwoorden op deze dubbele vraag lagen buiten het bereik van onze vader. Wij twijfelen niet aan de intentie van onze vader om ons dezelfde gelofte te laten afleggen die hij aan zijn vader koning Hecor had gezworen te zullen eren, hetwelk hij gestand had gedaan. Tot ons grote verdriet zonk onze vader weg in de Diepe Slaap, echter voordat hij ons had bezworen de eed af te leggen met betrekking tot het geheim van koning Hecor. Deze belofte hebben wij, koning Grecadec, dus nooit gedaan. Lang hebben wij ons afgevraagd of hier een reden of een doel aan verbonden was. Lang heb ik de gangen met rust gelaten, bevreesd voor het onbekende van het Onverklaarbare Raadsel. Onverkwikkelijke omstandigheden brachten ons in ons achtste regeringsjaar echter tot het heropenen van de gangen onder het Paleis, waarbij wij geenszins de bedoeling hadden het Onverklaarbare Raadsel aan te treffen. Terwijl wij deze woorden aan onze hofschrijver Gershevy dicteren, is noch de locatie, noch zelfs de aard van dit Raadsel aan ons bekend. Wij twijfelen aan het bestaan van enig zulk een fenomeen zonder aan de oprechtheid van koning Hecor, onze grootvader, te willen raken. Wij hebben het niet gezocht en zijn het niet tegengekomen gedurende onze trieste bezigheden alhier. Tevens hebben wij de oostelijke gang die de graftombe is van velen geëerd door deze gesloten te laten. Doch ook voor ons is de tijd gekomen om voorgoed de gangen te gaan verlaten zodat zij verder kunnen slapen tot u deze woorden zult vinden en lezen, in een tijd waarin de waarheid naar wij hopen van hoger waarde geacht wordt dan de leugen, die in onze huidige dagen zo driest de ronde doet en zo roekeloos het Koninklijk Waterrijk ondermijnt.” De magister pauzeerde een moment, blijkbaar geraakt door de woorden die hij zojuist gelezen had. Lidhia keek opzij naar Tirashya, die met een nadenkende blik naar het tablet zat te staren. Ze fluisterde het jonge meisje toe: „Wat is er?” — maar Tirashya schudde haar hoofd en beduidde haar dat ze stil moest zijn: de magister maakte aanstalten om verder te gaan. |
|||||
|