| |||||
Inmiddels las Toenak rustig verder: „In de ogen van gevangenen en bewakers die vanaf het negende jaar door Atefor in de kerkers werden gebracht, was er nooit een oostelijke gang met een zuidelijke zijarm geweest. De koning stelde een zekere luitenant Docon aan als hoofd van de bewaking en gaf hem de vrije hand in het uitzoeken van zijn medewerkers. Luitenant Docon hield zijn kring echter bijzonder klein. Hij was een eerlijk waterling, recht van hart en absoluut niet gelukkig onder het bewind van Atefor. Hij hoopte vanuit zijn positie in het paleis iets tegen de oneigenlijke heerser te kunnen ondernemen. Zijn zoons werden medebewakers. Atefor vond Docons handelswijze prima, omdat hij niet doorzag wat er gebeurde. Onder het mom van het bouwen van nieuwe kerkers liet de bewaker namelijk een deel van de gevangenen werken aan een nieuwe gang, die in westelijke richting liep vanaf de bodem van de paleisschacht. Toen deze gang klaar was, had hij de wens om de gevangenen goed in conditie te laten blijven, dus liet hij hen aan het einde van de westelijke gang een arm naar het zuiden, zowel als naar het noorden maken. Luitenant Docon behandelde de gevangenen met respect. Hij raakte aan de praat met Halin en zij werden vrienden. Halin verhaalde over de oostelijke gang en de zuidelijke aftakking ervan, alsmede over de schacht naar open water. Het kostte niet veel moeite om de oostelijke gang te openen, maar het water dat door de opening trok bleek niet leefbaar als gevolg van de lijken die daar lagen te vergaan. De opening werd met grote haast wederom gesloten. Deze gruwelijke ontdekking bracht Halin tot de kennis van de wijze waarop zijn eerdere medegevangenen aan hun einde gekomen waren. Naar aanleiding van Halins informatie liet luitenant Docon in het geheim een detail aan een andere gang werken, om een nieuwe ontsnappingsroute te kunnen openen. Deze twintig en vier tarai lange gang liep vanuit het achterste deel van de west-zuid gang naar de oude, lege oost-zuid gang. Een gang die de zuidelijke gang met de oost-zuid gang verbond, zou in het oordeel van luitenant Docon te veel kans lopen op ontdekking. Tijdens de werkzaamheden aan deze geheime gang werden goudbellen gevonden in het gesteente van de Rots. Dit werd angstvallig verborgen gehouden voor Atefor, die hier nooit iets van te weten is gekomen. In deze dagen werd aan het einde van de noordelijke uitloper van de westelijke gang een begin gemaakt aan een volgende clandestiene uitloper in oostelijke richting. Lozingen van het afval vonden in de nacht plaats en werden nooit opgemerkt door Atefor. Het dertiende jaar van Atefor aanschouwde vanwege achtervolgingswaanzin aan de zijde van de heerser een gebrek aan kerkers en het begin aan een noordelijke gang, die zijarmen kreeg in een enigszins afwijkend patroon: luitenant Docon wilde niet dat de tweede verborgen gang, van welks bestaan Atefor ook niet op de hoogte was, geraakt werd. De luitenant bedacht een plan waarin hij de heerser overtuigde van de geringe stabiliteit van het rotsgesteente ten noorden van de paleisschacht, waardoor hij niet verder noordelijk dan de inmiddels uitgehouwen acht tarai durfde te gaan uit vrees voor de veiligheid van het paleis. Atefor liet zich overtuigen en gaf toestemming voor deze vervroegde splitsing. Tijdens het zestiende regeringsjaar van Atefor kwam Zijne Koninklijke Hoogheid Hecor, die ook Clodin werd genoemd, in opstand. Een succesvolle terugname van de troon was het gevolg. Deze gebeurtenissen zijn uitgebreid door Dashniya beschreven in de Kronieken van Liliaño. In de dagen voor zijn val gaf Atefor luitenant Docon opdracht alle gevangenen om het leven te brengen. Luitenant Docon rapporteerde dat hij aan deze opdracht gehoor had gegeven. In werkelijkheid had hij de gevangenen in veiligheid gebracht door hen door de geheime gang naar de oude gang te leiden die door Atefor was afgesloten. Dit is de gang van waaruit Ornak, Halin en Gercor ontsnapt waren door een schacht naar de paleistuin uit te hakken in de Rots van het Paleis. Dit is de gang die vanaf het einde van de oudste gang in zuidelijke richting wegloopt. Dit is de gang, in welke de gevangenen door luitenant Docon verborgen werden. Atefor werd gevangen genomen en in verzekerde bewaring gesteld, maar niet in de kerkers onder het paleis. Hij beroofde zich in zijn kerker van het leven voordat hij voor Zijne Majesteit koning Hecor was geleid teneinde berecht te worden.” „Tjonge,” reageerde Lidhia, diep onder de indruk. |
|||||
|