Wie het ook was, Den Engel kreeg de kans niet om ook maar iets vast te stellen behalve dat zijn — of haar — gezicht schuilging in het duister onder een met bont afgezette capuchon. Eén tel slechts kon hij in het onzichtbare gezicht staren voordat de schim zich bruusk omdraaide en om de andere hoek van de muur verdween, waarna Den Engel rennende voetstappen hoorde, bijna direct gevolgd door ritselende struiken. Ook hij kwam nu in beweging; lette scherp op de voetsporen in de sneeuw, die door de volgende windvlaag alweer uitgewist werden waar hij bij stond.
Hij graaide in zijn broekzak en trok zijn rinkelende sleutelbos tevoorschijn, waaraan een speciaal zaklampje bungelde. Het was niet meer dan een metalen staafje dat een ledje, een laserpointer en twee knopjes bevatte. Hij had het ooit als reclamegadget gekregen toen hij een vertegenwoordiger op bezoek had gehad. Nu zou het handig van pas komen.
Hij hurkte en liet de blauwige straal vlak over de resterende sneeuw schijnen. Duizenden minuscule sterretjes kaatsten op evenzovele kristallen en vormden een prachtig miniatuurlandschap met enkele scherp door de schaduw afgetekende kraters: een voetspoor dat de struiken in leidde.
Dáárheen volg ik je niet, mompelde Den Engel, in lijn met zijn doorlopende vrijstelling aan zichzelf van roekeloze heldhaftigheid. Hij duwde zich met de handen op de knieën overeind en keek langs het gebouw in de richting van de straat, waar uitnodigend een lantaarn zijn lichtkrans spreidde.
„Hé!” reageerde hij op een nieuwe ontdekking. „Opmerkelijk!”
Het rooster voor de deur lag netjes op zijn plaats, alsof het nooit overeind gestaan had.
Hij liep naar de deur, waar vele aangedrukte sneeuwvoetstappen welke aanknopingspunten dan ook camoufleerden.
Het maanlicht keerde terug.
Zou hij zijn zaklampje tussen de spijlen door laten spelen? Daarvoor zou hij wèl opnieuw moeten bukken…
„Nee,” besloot hij. „Te gevaarlijk nu. Er gaat geen brandalarm af in de school, en er is nu tòch niets meer aan te doen: de vogel is gevlogen… Er is geen reden om mijzelf aan te bieden voor een overval.”
Langs de voorkant liep hij om het gebouw heen, om even later het inbraakalarm weer in te schakelen en thuis zijn nachtrust voort te gaan zetten.
„Morgen zien we wel verder,” fluisterde hij zichzelf toe terwijl hij onder het dekbed kroop, waarbij hij goed oppaste Magda’s benen niet met zijn koude voeten te raken.
De slaap zou nog wel even op zich laten wachten.
Hij besloot nog maar eens te zuchten.
Toen de hele stapel uitgezocht was, bleken de waterlingen een verzameling van maar liefst éénenvijftig beschreven stenen te hebben gevonden. Vier extra tegels leken ook deel uit te maken van het oorspronkelijke kanti-tablet, al stond er geen tekst op. De opvallende linkerbovenhoek van het tablet noemde als eerste woord de naam van koning Grecadec, wat volgens alle drie de geleerden onomstotelijk bewees dat hij de auteur was van de tekst. Ook was de naam van zijn hofschrijver Gershevy aangetroffen. En één van de fragmenten droeg de complete tekst ‘westelijke gang’, tot grote opwinding van Lidhia en niet mindere nieuwsgierigheid van de anderen.
Het was inmiddels wel duidelijk dat het vermoeden van koning Silvaeo juist was: de volledige tekst zou een nieuw inzicht bieden in de achtergrond van het gangenstelsel onder het paleis. Maar Lidhia besefte heel goed dat deze ontdekking voor magister Toenak een nog veel diepere betekenis zou kunnen gaan hebben: het gezicht van haar oude vriend verried duidelijk de glimmende hoop dat de nare geschiedenis van de roddels rond koning Grecadec hiermee opgehelderd zou gaan worden.
Luitenant Lartiyon was op weg gestuurd om een zevental netten op te halen, waarin de stenen vervoerd konden worden. Lidhia was vol van de vondst tot nu toe: zelfs zonder de volledige tekst te kennen was het voor haar een heel avontuur en had ze hoge verwachtingen van het komende puzzelwerk en het uiteindelijke lezen van de complete brief van koning Grecadec, want — zo zei ze — „Dat is het toch?”
„H’m?” reageerde haar vader afwezig.
„Een brief?” herhaalde Lidhia geduldig.
„Ja, in feite kun je dat wel zeggen, ja,” antwoordde Silvaeo, die eigenlijk al lang niet meer actief luisterde naar zijn dochtertje dat maar achter elkaar door ratelde van opwinding.
Wat het ook was waar ze mee rondzwom toen we uit het paleis vertrokken, ze is weer helemaal de oude, dacht hij, waarop hij bedacht dat hij Lidhia tòch maar liever zó had dan helemaal in zichzelf gekeerd. Dat had hij de laatste weken veel te vaak bij haar gezien… Het was duidelijk dat de tekst, die zij tenslotte gevonden had, haar gedachten volledig van Kirja’s dood had afgeleid. Daar was hij blij mee. Van hem hoefde ze niet continu te treuren. Ze zou nog vaak genoeg verdriet hebben om Kirja, bedacht hij met gevoel.
Luitenant Lartiyon keerde al gauw terug met de draagnetten van sterk, ruw vezelmateriaal. Voorzichtig en zorgvuldig werden de stukken kanti gelijkmatig over de netten verdeeld.
„Laat mij twéé netten dragen, Majesteit,” bood generaal Korfos aan. „Op die manier hoeft de prinses haar rug niet onnodig te belasten.”
Silvaeo knikte. Ook de sergeant bood aan twee netten te dragen, met als argument dat de koning niets hoefde te dragen. Maar dáár was Silvaeo het niet mee eens: „Nee, sergeant, ik draag ook een net. Het zwaarste, bij voorkeur. Ik sta u volgaarne toe twee netten te dragen, maar laat het dan zijn om de goede reden om de àndere vrouw in dit gezelschap te ontlasten.”
Ishtaran knikte hem en de sergeant dankbaar toe, en Lidhia groeide zichtbaar bij het idee dat haar vader háár indirect ‘een vrouw’ had genoemd, in één adem met de naam van niemand minder dan de gerespecteerde medica Ishtaran!
De terugtocht naar het paleis verliep zonder enig incident en duurde wat langer dan gebruikelijk vanwege de extra last die de expeditie met zich meedroeg. Maar eenmaal in de bekende paleisgangen aangekomen, gaf de koning opdracht aan de generaal om er zorg voor te dragen dat alle gevonden brokstukken naar de zitkamer van het paleis gebracht zouden worden, waar hij iedereen over één stonde verwachtte.
„Daar hebben wij meer vrije bodemruimte dan in de vergaderzaal,” redeneerde hij. De generaal knikte, salueerde en antwoordde: „Tot uw dienst, Majesteit.”
Magister Toenak uitte de wens om „nog een weinig nader alsmede vermoedelijk relevant onderzoekingswerk te verrichten in de bibliotheek”, waarvoor Silvaeo hem natuurlijk toestemming gaf. Murox vroeg Toenak of hij hem mocht vergezellen, wat de magister direct goed vond. De medica excuseerde zich en ging op weg naar het medisch laboratorium. Daarop wendde Silvaeo zich tot Lidhia en vroeg: „Meisjelief, zullen wij het grote nieuws eens aan je moeder, je broer en je zusje gaan brengen?”
Lidhia knikte en vroeg, plotseling weer gespannen: „Weet u waar ze zijn, Pappa?”
„Ik heb een vermoeden,” knikte haar vader, terwijl hij koers zette naar de paleispoort.
|