De grijze lettertekens, die duidelijk zilverachtig wit glommen in het rode en blauwe licht dat van Lidhia’s lichaampje op de vlakke hoekige steen viel, waren volkomen onleesbaar voor Gabriëlle. Het was duidelijk dat dit een vroege vorm was van dezelfde schriftvorm die de huidige standaard was in Liliaño. Maar terwijl de ogen van haar nautische vriendin Gabriëlles blik steeds gehaaster van rechts naar links langs de regelfragmenten trokken, ervoer ze duidelijk hoe Lidhia’s hartslag en ademhaling van opwinding versnelden.
Vanuit Lidhia’s perspectief, dat voor het overige exact gelijk was aan dat van Gabriëlle, zag de steen die zij uit de muur getrokken had er heel anders uit. Voor háár vormden de bekende karakters woorden, en die woorden vormden afgebroken delen van zinnen, een naam — en nog iets, waar haar blik langer op bleef rusten.
„Góúd!?” reageerde Lidhia onvervalst verbaasd. Met die spontane uitroep eiste ze de volledige aandacht van alle volwassenen op.
„Wat zei je, Lidhia?” vroeg haar vader, die zich naar haar omkeerde.
„Kijk!” wees Lidhia, die de steen omdraaide zodat de anderen de tekst goed konden lezen, waarna ze zich met haar benen afzette. Onder zichzelf door sloeg ze ze naar achteren terwijl ze de steen aan beide kanten vasthield, zodat ze weer in de zwemhouding in het water kwam te liggen.
„Een tekst!” was alles wat haar vader kon uitbrengen zodra hij het detail op de steen zag. Lidhia lette scherp op de gezichtsuitdrukkingen van de volwassen waterlingen — vooral die van haar vader en de drie wetenschappers. Ze verbaasde zich over de richting waarin hun uiteenlopende interessen zich keerden.
„Hecor,” mompelde Silvaeo vol ontzag.
„De naam van uw voorouder verschijnt maar liefst tweemaal op dit nog in zeer goede staat verkerende tabletfragment,” merkte Toenak mijmerend op.
„Dit tablet — al is het maar een fragment — vertelt een verhaal over waterlingen en gebeurtenissen uit langvervlogen tijden,” bedacht Ishtaran dromerig.
„Een verhaal van een groot geheim,” vulde Murox aan. De zelf ingevulde ontdekking dat Murox’ interpretatie het dichtst bij haar eigen eerste reactie bleek te liggen, draaide Lidhia’s beleving van haar vondst als een vin aan een vis om.
„Hecor,” zei ze dus, in een poging de materialistische indruk van haar eerdere uitroep teniet te doen. Meer voor Gabriëlle herhaalde ze een klein stukje van de geschiedenisles: „De koning die de slechte koning Atefor van de troon stootte… Is deze tekst dan al zó oud!?”
„Zowel de tekst als de techniek verwijzen ons denken langs de weg van de deductie in de richting van een jongere datum van origine, Hoogheid,” beantwoordde Toenak haar vraag direct. „Ten eerste, de woorden dewelke wij in dit vlak uitgebeiteld zien, spreken in een terugblikkende modus over een ‘zoon’. Dit — tezamen met de vermelde belofte, de zinsnede ‘al de jaren van zijn troon’ alsmede de vermelding van het ‘bij zijn legerstede roepen’ — doet vermoeden dat deze verhandeling op zijn vroegst is opgesteld tijdens de regering van koning Clachidec.”
„De eerste?” wilde Lidhia weten.
„De eerste, Hoogheid,” knikte Toenak bij een fijn glimlachje van de koning. „De techniek die is toegepast bij het vervaardigen van dit tablet loochent dit vermoeden echter.”
„Hoezo?” stelde Lidhia direct de vraag waarvan de anderen wèl — en geamuseerd — zagen dat Toenak erop aanstuurde.
„Het vaste materiaal waarin de letters zijn gegraveerd, is van oorsprong gezegend met een heldere kleur die de bovenstraling van onze luminescentie uitstekend reflecteert, waarvan wij ook bij dit exemplaar getuige zijn. De dagen waarin men een techniek ontdekte die de uiterste oppervlaktelaag van dit steentype permanent verdonkerde, zijn van een periode uit de bijzonder kleurrijke historie van ons volk. De preparatie alsmede het beschrijven van tabletten als deze vergde echter grote hoeveelheden tijd, waardoor deze vorm van communicatie slechts enkele decennia als de meest gebruikelijke gold, ondanks de slijtvaste kwaliteit. Heden ten dage ziet men deze kanti-tabletten nog slechts gebruikt in de naams- en professievermelding bezijden de ingang van iemands woning.”
Toenak pauzeerde even. Lidhia, die vond dat ze nog niet van een bevredigend antwoord was voorzien, vroeg: „Aan welke tijd denkt u dan, magister?”
Hij keek haar aan en glimlachte alsof hij haar een geheim ging verklappen voordat hij toegaf: „Het is mijn vermoeden dat wij hier van doen hebben met de woorden van een vorst, die het onderwerp is van mijn reeds vrijwel levenslange zoektocht: de kleinzoon van koning Hecor.”
Onder geïnteresseerde reacties van de volwassenen liep Lidhia haar rijtje vorsten weer even na: „Hecor, Clachidec de eerste, …nee! Grecadec!?”
„De koning van de tot op heden onopgehelderde controverse?” fronste haar vader vragend in Toenaks richting. Die knikte en zei: „Uw hofmagister koestert de warme hoop dat de vondst van dit tekstfragment door onze lieve prinses een belangrijke slag zal mogen blijken te zijn in de richting van de verlichting van die duistere tijden.”
„Maar,” begon Murox, die naar de rommelige stapel platte stenen op de bodem keek, „zou het vormen van een muur tegen deze achterwand — een muur waarin deze scherf is verwerkt — niet duiden op de intentie van het verbergen van meerdere fragmenten van hetzelfde tablet, waarvan dit ene slechts het eerste is?”
Toenak en de koning keken elkaar verrast aan, en toen de generaal.
„Dat is de moeite van het uitzoeken waard,” vond Silvaeo.
Lidhia bloeide op, keek naar de restanten van de muur die zijn aanklacht in haar richting leek te hebben ingetrokken, en riep enthousiast: „Hoi! Gaan we zoeken!?”
„We gaan zoeken,” bevestigde haar vader. „Bekijk alle stenen aan beide kanten. Let vooral op stenen met lichte randen en een donker oppervlak. Als er meer van deze tekst te vinden is, wil ik dat voor geen goud missen!”
Lidhia was al bezig.
|