| |||||
„Auwauw!!!” Lidhia kermde het uit bij de pijnscheut die door haar rug schoot bij de onverwachte beweging. De verbinding tussen haar rug en één van haar pantserplaten, die nog stevig in het verband zat, was nog flink gevoelig en zodra de muur begon te verzakken had ze behoorlijk wat kracht moeten zetten om snel genoeg weg te komen. „Wat veroorzaakte die instorting!?” vroeg Silvaeo verhit, nadat Ishtaran had vastgesteld dat Lidhia’s wond niet opnieuw opengesprongen was. „Dat was ik,” gaf Lidhia bedremmeld toe. „Jij, Lidhia? Wat dééd je dan?” Nu pas zag hij hoe ze een platte steen in haar handen hield. Stomverbaasd riep hij uit: „Trok je die stéén uit de muur!?” „Ja, Pappa,” knikte ze aarzelend. „Van onderen!?” vroeg Murox vol ongeloof. „Deze steen stak een beetje uit,” legde Lidhia uit. „En dus trok je hem er maar uit,” concludeerde Silvaeo droogjes, „zonder ons te vragen of dat een goed idee zou zijn.” „Er stonden letters op,” zei Lidhia zacht. „Waar heb je dat anders uitstekende voorstellingsvermogen van je gelaten!?” ging Silvaeo verder. „Majesteit?” probeerde Ishtaran voorzichtig tussenbeide te komen. Silvaeo negeerde haar. „Je had toch wel kunnen bedenken, dat die muur zou instorten als je een steen uit de onderste rijen zou trekken?” „Dit is voorzeker de inspanning van onze interesse waardig,” knikte Toenak intussen naar Ishtaran. „Had je vanmorgen nog niet genoeg over je heen gekregen — toen die boekenkasten omvielen?” voer Silvaeo intussen verder uit. „Majesteit,” kwam nu ook de stem van generaal Korfos. „Wacht even, Korfos,” wimpelde Silvaeo hem af. De generaal haalde zijn schouders op maar gehoorzaamde en deed er verder weer het zwijgen toe. „Waar was ik?” vroeg Silveao afgeleid, maar terwijl hij zich dat afvroeg viel het hem op dat niemand meer aandacht voor hèm had, maar dat de anderen stomverbaasd staarden naar… Ook hij keek nu. „Het spijt me echt, Pappa,” zei Lidhia intussen, die zich daarna op haar onderlip beet en haar best deed om niet in tranen uit te barsten. Het instorten van die muur had ook haar behoorlijk geschokt maar het standje van haar vader was, hoewel terecht, wel de luchtbel geweest die de schelp deed drijven. „Het is wel goed, meisje,” bromde Silvaeo. „Je maakte me erg aan het schrikken — ik wil niet dat jou iets overkomt! Maar dit… Dit is nog eens een raadsel!” Silvaeo had flink wat verwachtingen gehad van wat er achter de muur zou liggen. Het voorstellingsvermogen dat hij aan Lidhia toeschreef, kwam voor een groot deel bij hem zelf vandaan. Beelden van goudschatten, dagdromen over verdere verborgen gangen, schachten, boeken van grote waarde… Maar dit was nog eens de moeite waard, inderdaad. Waar zojuist nog die muur had gestaan, was nu namelijk niets te zien. Niet het absolute, onmogelijke ‘niets’, maar gewoon… „Niets?” vroeg Silvaeo niet minder verbaasd dan de anderen. Op de bodem lag een wanordelijke stapel gezonken platte stenen aan de voet van wat duidelijk het einde van deze gang vormde: de achterwand — en verder niets. Hij kon het nauwelijks geloven en liet zijn vingers over het massief ruwe gesteente glijden. Het absurde idee van een met de hand gebouwde muur om een solide, uit één en hetzelfde stuk rots als alle omgevende wanden bestaande àndere muur te verbergen… „Hier móét meer aan de hand zijn,” concludeerde Silvaeo toen hij over zijn eerste verbazing heen was. „Dat kàn niet anders!” „Maar wàt?” vroeg Murox zich hardop af. „Dit is wel bijzonder onlogisch…” „Dit is niets minder dan absurd,” sprak Silvaeo zijn eerdere gedachte hardop uit. „…tenzij enig van niet gering belang zijnd detail tot nog toe aan onze aandacht heeft weten te ontglippen,” vulde Toenak de koning aan. Maar er viel niets bijzonders te zien. Korfos tikte met één van de stenen uit de voormalige muur tegen de rotswand: vlak onder het plafond, in het midden en vlak boven de puinhoop, zowel links als rechts en halverwege. „Niets, Sire,” rapporteerde hij met zijn donkere stem. „Volledig massief. Gewoon een kale muur. Einde van de gang — het èchte einde, dit keer.” „Hadden we Quevéra of Tirashya nu maar bij ons,” verzuchtte de koning. „Dit zou nou ècht iets voor hen zijn!” Lidhia zat met haar armen om haar opgetrokken knieën op de bodem. Ze voelde heel goed aan dat de volwassenen haar actie heel onverantwoord vonden, en had eigenlijk medelijden met zichzelf. Op dit moment kon ze zich niet voorstellen hoe ze opnieuw bij hen in de gunst kon komen. En eigenlijk wilde ze dat zo graag! Ze haalde eens diep water en liet haar hoofd verslagen hangen omdat ze zich schuldig voelde over het instorten van die muur. Daarbij zat ze nog in de knoop met de manier waarop Rehinor haar eerder die ochtend naar huis had gestuurd. Gabriëlle zal me óók wel dom vinden, dacht ze terneergeslagen. Op de bodem, onder haar opgetrokken benen, lag de steen waarmee al deze ellende begonnen was. Zonder iets te zien staarde ze ernaar. Het licht van haar eigen luminescentie speelde over het ruwe, grijze oppervlak en liet de onregelmatigheden duidelijk uitkomen. Allemaal kriebeltjes en lijnen, registreerde ze onbewust tussen haar benen door. Langzaam drong het tot haar door. Langzaam bewoog ze haar knieën verder uit elkaar. Plotseling wist ze weer waarom ze juist die steen uit de muur had getrokken. |
|||||
|