| |||||
Zwemmend op zijn rug bestudeerde kroonprins Rehinor van Liliaño de bodem van de kolos die, vlak boven hem, het kalme water doorkliefde. Hij kon het vaartuig van de luchtlingen gemakkelijk bijhouden: als het moest kon hij er een rondje omheen zwemmen, maar dat lag niet in zijn bedoeling. Hij wilde liever niet gezien worden. Niet nòg eens, dacht hij grimmig. Het was één probleem dat zijn jongere zus op onverklaarbare wijze contact had met een luchtlinge die op het land leefde. Maar een mogelijke ontdekking van luchtlingen die zich op het water — hun water — waagden… díé gedachte kon Rehinor toch echt niet tolereren. De onderkant van de grote indringer was ruw van zeepokken en andere maritieme levensvormen die in het oorspronkelijk gladde oppervlak een geschikte plek hadden gevonden om zich te vestigen. Een tegenvaller voor sommigen van jullie, peinsde Rehinor, terwijl hij zijn snelheid net genoeg opvoerde om het grote oppervlak langzaam onder zich door naar achteren te zien schuiven in het licht van zijn luminescentie. Tussen het omgekeerde tapijt van zeeleven door ontwaarde hij op verschillende plekken toch ook nog de harde materie waarvan het vaartuig gemaakt was. En hij grijnsde. „Jullie luchtlingen zijn zo onwetend,” mompelde hij vergenoegd. „Jullie hebben geen idee van de krachten die leven in de wateren die jullie proberen te overwinnen.” Zodra het schip boven de paleisgronden verschenen was en Rehinor blijkbaar niet als enige meende te zijn gezien door de blonde luchtling, had hij in eerste instantie het plan opgevat om het platform naar de zeedraak uit de diepte te lokken. Maar dat zou betekenenen dat hij zich aan de luchtlingen zou moeten tonen — en dat uren achter elkaar, om hen naar de afgrond van het diepzeegedrocht te leiden. In de tussentijd zouden de luchtlingen alle kans krijgen om hem aan te vallen. Dat risico kon hij niet nemen. En daarbij: hij wilde niet zo lang gemist worden in het paleis. Nadat hij het zeemonster als werkbare optie verworpen had, had hij een ander idee gekregen. Een idee, dat hij aan een ervaring uit zijn jeugd dankte. Met een paar forse slagen kwam hij, zijn luminescentie gedoofd, voor het schip uit te zwemmen — slechts een paar lengten vóór de zacht wiegende boeg, die het water uiteen dreef. In een korte samentrekking van bepaalde spieren stootte Rehinor ongeveer een kwart van zijn totale ioloyvoorraad uit in een wolk, waar het luchtlingse vaartuig zonder meer doorheen voer. Tot zijn genoegen zag Rehinor hoe de anemonen, de zeesterren en een paar meeliftende zuignapvissen direct geschrokken loslieten. Zeepokken en andere minder mobiele wezentjes sloten zich vlug — als ze nog de kans hadden voordat de venijnige vloeistof hen doodde. Rehinor liet zich even drijven. Rustig schoof het schip boven hem langs. Tot zijn tevredenheid was het oppervlak dat direct met het water in verbinding stond nu veel groter. Even krabde hij met zijn nagels over een plek die hij zojuist ook gezien had. Het bovenste laagje van het harde spul liet zich eenvoudig loswrijven. Een typische weeë smaak drong vanuit het water via zijn geheugen tot hem door. Hij grijnsde weer. Nog steeds op zijn rug zwom de kroonprins naar zijn positie voor de boeg van het schip. Zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes terwijl hij zich concentreerde op zijn doel — zijn woede; zijn afgunst. Hij voelde zijn ioloyklieren in respons gloeien in zijn hals. Traag liet hij de resterende warme ioloy ontsnappen, die hij in twee donkere slierten de gekromde lijnen van het schip zag volgen om in de schaduw te verdwijnen. Hij liet zich iets naar rechts glijden; kwam toen terug naar het midden en dreef af naar links. Auw, dacht hij, toen zijn voorraad na ongeveer tien seconden uitgeput was en de klieren hem pijnlijk lieten weten dat ze zo gauw niet méér van het dikke sap konden produceren. Hij rolde zich op zijn buik en dook met gespreide armen voorover om passief een halve salto te maken met een middellijn van ongeveer vijf meter, waarna hij op zijn rug in tegenovergestelde richting zwemmend de diepe schaduw tegen de waterspiegel zag afsteken. Hij zag wat hij had willen zien. Een diep gevoel van grimmige voldoening trok door hem heen, terwijl hij terugdacht aan de dag dat hij per ongeluk ontdekte wat hij nu voor het eerst had toegepast. Het was een spookachtig, langwerpig voorwerp met lange uitsteeksels aan beide uiteinden, die hem de stuipen op het lijf joegen. Acht jaar was Rehinor op dat moment, en hij voelde zich een dappere waterling — tot het moment dat dat ding zijn blik gevangen had vanuit het grensgebied van zijn gezichtsbereik. Het zweefde vlak onder het golvende wateroppervlak, waarbij een paar van de magere uitsteeksels de spiegel doorbraken. De kleine Rehinor was op onderzoek uit en handelde daar ook naar, al ging dat op dit moment tegen zijn kinderlijke maar zeer reële angstgevoelens in. Nadat hij de griezelige cilinder van alle kanten en een veilige afstand bekeken had, had hij voorlopig vastgesteld dat het een levenloos ‘iets’ betrof. Een vliegend luchtwezen was namelijk op één van de uitsteeksels gaan zitten zonder direct gegrepen te worden. Pas toen de witte luchtzwemmer ongeschonden vertrokken was, had de jonge kroonprins het uiterst voorzichtig aangedurfd om het donkere geval dichter te naderen. Het leek in eerste instantie een anemoon, of een poliep — maar dan ontzagwekkend groot en veel hoekiger; onregelmatiger, waardoor het ook weer wat weg had van bepaalde soorten koraal. Terwijl hij het omzichtig naderde voelde hij zijn ioloyklieren gloeien, die zich klaarmaakten voor een plotselinge verdedigingsaanval. Stukje bij beetje kwam hij dichterbij, vanaf de zijkant op de rechte cilinder af zwemmend. De uitsteeksels, die aan de ene kant uitgebreider waren dan aan de andere, leken hem nog steeds een risico te groot. Aarzelend strekte hij een arm uit; een hand, een vinger… Razendsnel sloot hij zijn pantser op het moment dat hij fysiek contact maakte met het indrukwekkende onbekende. Hij voelde hoe hij zonk, en opende zijn gezichtsplaten een klein stukje. Boven hem dreef, op de deining na bewegingloos, het afschrikwekkende silhouet met de lange, stramme armen. Rehinor klikte zijn pantser weer open en besloot terug te zwemmen naar het onplezierig aandoende gevaarte, dat duidelijk minder gevaarlijk was dan het leek. Even later beschouwde hij het als een prachtig stuk speelgoed — een eigen paleis dat verdedigd moest worden tegen denkbeeldige indringers. Maar niet alle indringers bleken denkbeeldig te zijn. Dat merkte Rehinor toen totaal onverwacht van tussen de armen van zijn ‘paleis’ een woeste barracuda met grote snelheid en opengesperde kaken op hem af was geschoten. Zijn eerste reactie was een reflex: in een dichte wolk ioloy klapte hij zijn pantser dicht, waarop hij weer aan een vertraagde tuimeling naar de bodem begon. Zacht kwam hij neer. Hij luisterde scherp; keek nog eens door een spleetje, maar de ioloy had zijn werk blijkbaar afdoend gedaan. Opnieuw sloeg hij zijn pantserplaten uit en keek omhoog naar zijn macaber gevormde speelpaleis. Het verraste hem dat de wolk ioloy nog niet vervaagde. Pas na enkele tellen besefte hij dat de donkere wolk rond zijn speelpaleis zelfs dichter werd en zich uitbreidde! Hevig nieuwsgierig zette het oudste zoontje van koning Silvaeo zich af om dat fenomeen eens verder te onderzoeken, maar hij was al halverwege toen er op een vreemde manier beweging kwam in wat hij als een levenloos — of in ieder geval dood — stuk hard materiaal had beschouwd. De armen van het ding sloegen wild in het rond, waarbij het water opspatte en duidelijk werd wat er aan de hand was: de cilinder was totaal doormidden gebroken. De beide stompen vergingen razendsnel in een dikke ‘rookwolk’ van vermolmde vlokjes, die het water donkerbruin kleurden en het een typische weeë smaak gaven. Ervoor oppassend dat vervuilde water niet te inhaleren, keek Rehinor van dichtbij toe, gerustgesteld dat de beweging veroorzaakt was doordat de beide helften een nieuwe balans hadden moeten vinden. Het rottingsproces vertraagde en kwam langzaam tot stilstand — maar niet voordat de grote armen bereikt en losgekomen waren, waarbij Rehinor zich razendsnel had moeten terugtrekken om niet door zo’n tentakel geraakt te worden. Hij experimenteerde nog eens op de dikste van die takken. Nu had hij zekerheid. Het was de ioloy. |
|||||
|