| |||||
Het kostte Lidhia moeite de snelle waterling vóór haar een beetje bij te houden: haar nog steeds verbonden pantserplaten remden de prinses af, terwijl de toch al goed getrainde jongeman bij het zwemmen goed gebruik maakte van de zijne. Ze waren het voertuig van de luchtlingen al aardig genaderd. Ze besloot te roepen: inhalen kon ze hem tòch niet meer voor hij het gevaarte zou hebben bereikt. „Rehinor!? Ben jij dat!?” De schim ver vóór haar hield de snelheid in en draaide zich om, om te zien wie daar riep. „Lidhia? Wat doe jij nou?” Het was Rehinor inderdaad. Die liet meteen zijn kwaliteit als grote broer gelden en zei vanuit de hoogte: „Ga jij eens héél snel terug naar het paleis! Dit is veel te gevaarlijk voor jou!” Hij draaide zich weer terug zonder af te wachten of zijn zusje hem zou gehoorzamen. Lidhia riep: „Wacht, Rehinor! Pappa wil niet dat we achter dat ding aan gaan! Ik stelde het hem voor maar hij verbood het mij!” „Mij heeft hij het niet verboden,” kaatste Rehinor over zijn schouder terug, waarop hij stug verder zwom. „Zeg maar tegen hem dat ik even alleen wilde zijn wanneer hij vraagt waar ik ben — dat is nog de waarheid ook!” Lidhia grimaste verongelijkt bij die overduidelijke mededeling aan haar adres dat haar aanwezigheid niet gewenst was. Even stug als haar broer zwom ze verder om nog iets dichterbij te komen. Voor zich uit zag ze Rehinor door de donkere schaduw onder het drijvende luchtkasteel opgeslokt worden. „Rehinor!?” riep ze weer. „Jij hebt het pappa dan ook niet gevráágd, of wèl?” „Ga naar huis, Lidhia!” kwam Rehinors stem dof vanuit het duister. „Ik wil meer te weten komen over dit uitheemse ding — en daar kan ik géén kleine zusjes bij gebruiken!” „Ik bèn niet klein!” sputterde zij. Even was het stil, terwijl Lidhia direct onder de beroering in het kielzog van het schip terechtkwam en tot haar aangename verrassing merkte dat daar een zuigende stroming hing die het eenvoudiger voor haar maakte om het vreemde geval bij te houden dat aan de andere kant van de waterspiegel boven haar uit torende. „Lidhia,” klonk Rehinor vermoeid. „Ik wil dit ècht even op mijzèlf bekijken. Zeg thuis gewoon dat ik even alleen wilde zijn na de bijzetting.” „Maar Gabriëlle zou misschien iets kunnen vertellen wat wij niet weten,” probeerde Lidhia, en ze voegde eraan toe: „…of iets zien wat wij over het hoofd zien!” „Dáár moest je nu eindelijk maar eens over ophouden,” hoorde ze Rehinor wrevelig zeggen. „Nóú!” was alles wat Lidhia daarop wist te reageren, maar Rehinor negeerde haar protest en vervolgde: „En waag het niet om tegen vader te zeggen dat ik achter dat vaartuig aan ben, want dan zal ik vertellen dat jij achter mij aan bent gekomen.” Lidhia incasseerde die opmerking met het nare gevoel dat het haar gaf om opnieuw het onderspit te moeten delven: in dergelijke tactieken waren zowel Tirashya als Rehinor haar duidelijk de baas — Tirashya had het zo voor elkaar gekregen om met háár mee te kunnen; Rehinor kreeg het zo voor elkaar dat zij juist niet met hem mee kon… Ze vond het niet eerlijk, en dat zei ze dan ook. Maar ze gaf zich gewonnen en liet zich ontspannen drijven, waarbij ze er echter wèl voor zorgde dat haar hoofd half boven water uitkwam. Wat Lidhia zag, kon zij niet plaatsen. Het beangstigde haar en daarom was ze blij dat het enorme, drijvende bouwwerk bij haar vandaan gleed. Ze nam zo veel mogelijk details in zich op om Gabriëlle de gelegenheid te geven er later op terug te komen. Halverwege de hoog boven het water uit torenende achterkant, die overwegend wit, bruin en goudkleurig beschilderd was met accenten in groen, rood en blauw, merkte ze een tekst op. Grote letters prijkten daar — letters uit Gabriëlles alfabet!!! Opeens schrok ze hevig: er stonden een paar luchtlingen naar haar te kijken!!! Hals over kop dook ze terug onder het beschermende water. Op het moment dat Lidhia zich wezenloos schrok en onderdook, had Gabriëlle echt even medelijden met haar vriendin, die er geen idee van had dat ze zo geschrokken was van een paar levenloze standbeelden, die als versiering van het schip dienden. Wat Gabriëlle tijdens die korte ogenblikken boven water had gezien, was de achtersteven van een reusachtig zeilschip — en helemáál vanuit Lidhia’s perspectief, zo vlak boven het water, leek het gigantisch. De grootste Nederlandse vlag die ze ooit gezien had, wapperde door de zon gebleekt vanaf het achterdek tegen de achtergrond van de bolle zeilen, die voluit gehesen waren en nu trots een lange schaduw over het water naar achteren wierpen. Ze besefte dat dat maar goed was ook, omdat Lidhia anders veel te duidelijk zichtbaar zou zijn geweest vanaf het achterdek, waar op dat moment gelukkig niemand te zien was. Met Lidhia’s blik viel de hare op de letters die de achtersteven sierden. Het was een helder gekleurd wapen met een logo dat uit drie letters bestond: een hoofdletter V, met om de linkerpoot een O en om de rechter een C. Op het moment dat Gabriëlle zich herinnerde waar dat logo voor stond, had Lidhia de beelden voor mensen aangezien. Lidhia zwom zo snel ze kon terug naar het paleis, tot grote opluchting van haar meelevende vriendin, die zich intussen voornam om eens op internet te gaan zoeken naar nagebouwde V.O.C.-schepen. Daar zou vast wel iets over te vinden zijn, net als over de ‘Prins Willem’, die uitgebrand was, de ‘Amsterdam’ en… dat àndere schip — dat met die vreemde naam. ‘Bavaria’ of zo. Ze moest toegeven dat oude schepen haar nooit echt hadden geïnteresseerd en vroeg zich af welk schip dit zou zijn. Lidhia’s ogen hadden geen naam op de achterkant van het schip gezien — maar die lag ook in de schaduw, en het V.O.C.-logo was ook niet echt heel opvallend geweest… Lidhia keerde vanuit de beschutting van een paar grote koraalpartijen door dezelfde ruwe opening in de paleistuin terug. Maar intussen ving een verontrustende gedachte Gabriëlles aandacht: wat was Rehinor bij dat zeilschip van plan!? Het was heel duidelijk dat Lidhia haar broer vertrouwde, maar Gabriëlle had die restrictie niet, en zij had een bijzonder onplezierig gevoel bij Rehinors uitdrukkelijke wens om alleengelaten te worden bij dat schip. Helemaal omdat hij Lidhia bewust in een positie manipuleerde die haar onbewust dwong om informatie, die misschien van groot belang was, voor haar vader te verbergen… En die les van koning Silvaeo zou Gabriëlle niet snel vergeten. Kon ze Lidhia maar bereiken — dan zou ze haar vriendin ertoe over proberen te halen om alles eerlijk aan haar ouders of de magister op te biechten. Want al schaamde ze zich tegenover haar vriendin voor haar wantrouwende gevoelens, ze kon zich niet aan de sinistere indruk onttrekken dat de bemanning van het schip dat ze achter zich lieten in groot gevaar verkeerde… |
|||||
|