| |||||
Tim knipperde met zijn ogen tegen het duister. Door de trage stroop van zijn slaapdronken gedachten heen drong overweldigend het besef van het loodzware rotgevoel dat zijn borstkas vulde. Het was alsof zijn hart huilde… Die beelden uit dat onderzoeksverslag met die ravenzwarte kaft… Beelden van de bleek levenloze, ontklede Manoucheca zoals ze in die kasteelruïne aangetroffen was… Politiefoto’s van de onheilsplek en het eerste onderzoek… Haar gezichtje half in de was voor een afdruk… Foto’s van de reconstructie van de gebeurtenissen… Haar mooie haar met het rode brilmontuurtje… Het kettinkje met het hangertje, dat nog om haar nek lag: een rond, verzilverd plaatje metaal waarop in reliëf het bekende symbool van de biddende handen was afgebeeld, met daarachter een fijn kruis. Hij was naar de buurvrouw gelopen met het verslag, om zijn pijn met iemand te kunnen delen terwijl iedereen die bij de begrafenis aanwezig was geweest in het huis bij elkaar kwam om de laatste ontwikkelingen van het onderzoek te vernemen… Langzaam, slepend, kropen zijn gedachten verder. Wacht. Zo veel gasten waren er toch niet op de begrafenis geweest? Manoucheca was toch niet blond? En wanneer had ze ooit een bril gedragen — en dan nog wel met een felrood montuur? En waarom had de politie een afdruk van haar gezichtje nodig? Bewust haalde hij zich voor de geest wat hij zojuist meegemaakt had — in zijn beleving. Hij kreunde bij de afschuw van wat in zijn denken realiteit was, in het schemerduister tussen slapen en waken; tussen droom en feit. „Oh my God,” fluisterde hij, en hij dacht er achteraan: Dat was géén vloek. Manoucheca seksueel misbruikt, verkracht en toen vermóórd door een hem onbekend familielid — een oom die hij niet kende!? Wat deed dat idee een pijn!!! Door een dikke laag taaie herinneringen groef Tim op zoek naar een aanknopingspunt — een heldere gedachte die dit gevoel zou kunnen wegnemen. Ze was toch ziek? vroeg hij zich zwakjes af. Het leek een verre wensdroom, als een lichte ochtendnevel waaronder je probeert te schuilen tegen een hagelbui. Duidelijk en helder had hij zojuist immers de officiële verslagen gezien van de afgrijselijke seksmoord op zijn zusje…! Hij spoorde zijn gedachten verder aan. Nauwelijks merkbaar kwam de gedachte dat hij bij haar was geweest toen ze in haar veilige slaapkamer overleden was aan haar ziekte. Daar had hij toch zelf bij gezeten, geknield naast haar bed? Het voelde aan alsof hij die dingen zelf bedacht; alsof hij ze fantaseerde om de gruwelijke waarheid te ontkennen en ver weg te stoppen wat er zo duimendik bovenop lag: zijn zusje was het slachtoffer geworden van iemand die zijn handen — en meer — niet thuis hield en toen het bewijs had willen verbergen… Toch klopten er ergens een paar dingen niet, al had de waarheid op dat moment niet de kracht om de duistere gedachteknoop te ontwarren. Hij lag in zijn bed. In zijn kamer in het nieuwe huis. Niet in Buitenpost. Toen raakte hem een vaag lichtend denkbeeld: Het hangertje! Het hangertje klopt niet! Het hangertje met de biddende handen had hij zelf ooit gekocht bij een evangelische boekhandel! Dat had zij nooit gedragen, toch? Hij dreigde alweer te gaan twijfelen, maar hij zette door: hij had haar voor hun volgende verjaardag een zelfgemaakt, geëmailleerd hangertje cadeau willen doen in de vorm van een zittend konijntje. De dag voor de begrafenis had hij zijn moeder gevraagd of Manoucheca dat kettinkje mocht dragen, maar dat kon toen niet meer volgens haar — omdat ze al opgebaard lag. Dat had hij jammer gevonden, al had hij het wel begrepen. En nu lag hij zich af te vragen wat wèl echt was, en wat níét. Hij probeerde te onderscheiden waar de nachtmerrie ophield en de realiteit begon. Want het was hem intussen wel duidelijk dat hij naar gedroomd moest hebben. Wat een hel was dat…! Maar dan nòg: wat was er werkelijk gebeurd? Misschien had hij die afgelopen middag en avond al te veel geslapen… Een oplossing maakte zijn opwachting in Tims gedachten. Het was geen leuke: de gruwelijke pijn die zijn nachtmerrie hem aangedaan had te bestrijden met het intense verdriet dat een stap-voor-stap herhaling van de feitelijke geschiedenis teweeg zou brengen… Terwijl hij zich door die mentale film heen worstelde en moeizaam het onderscheid tussen ‘waar gebeurd’ en ‘bizar’ terugvond, doorbrak de waarheid geleidelijk het droombeeld. Tim had het nooit gedacht, maar… het kòn dus nog erger dan de last die hij in het echt door het leven had te torsen… |
|||||
|