| |||||
Er klonk een hoorn. Zou de poort soms dicht zijn? Mariena liep naar het venster. Nee, de poort was open, zoals altijd. “Moeder, waarom blaast hij op zijn hoorn als de poort gewoon open is?” “Dat is beleefd. Het is als kloppen, terwijl de deur open is.” “Hmm.” Mariena moest maar niets hebben van die rare etiquette. Ze keek uit het raam. Een rijtuig reed de binnenplaats op, gevolgd door een klein groepje soldaten. Een man met een grote hoed met veren stapte uit. Dat moest ridder Fandet zijn. Ze mocht hem nu al niet. Waarschijnlijk was hij heel onaangenaam. Hij verdween uit haar zicht, richting de hal, waar haar vader hem op stond te wachten om hem naar de kleine zaal te begeleiden waar zij en haar moeder zaten. “Mariena, ga zitten en neem je borduurwerk op,” zei Mathilde. “Je ziet er nerveus uit.” Met een zucht liet Mariena zich in een stoel vallen. Na een blik van haar moeder stond ze op, streek haar jurk glad en ging op de kruk naast de tafel in de hoek zitten. Ze moesten zich aan elk klein regeltje houden en dat betekende dat ze als kind niet zomaar tussen de volwassenen kon gaan zitten. Van het tafeltje pakte het linnen waar ze kleine kruisje op stikte. Het moest een bloem worden, maar er was nog maar weinig van te zien. De deur zwaaide open en haar vader kwam binnen, gevolgd door de vreemde ridder. De man was verbazend klein naast haar lange vader. Zijn in rood fluweel gestoken buik bolde over de leren riem. Zou de man soms ziek zijn? Zijn ogen waren klein en flets en zweet druppels parelden nog op zijn voorhoofd. Zijn haar was vettig en hing in pijpenkrullen rond zijn gezicht. Later zou Mariena vernemen dat het een pruik was. Met een zwierige bedoelde zwaai nam hij zijn grote hoed af en boog hij. Mariena en haar moeder stonden op en maakte ook een kleine buiging. “Dit is mijn vrouw, Mathilde, en mijn dochter, Mariena,” wees Richard. “Welkom in ons huis, Ridder Fandet de Moesal,” heette Mathilde hem welkom. “Het is een waar genoegen hier te zijn,” antwoordde de man. Op de één of andere manier kon Mariena hem niet geloven. “U heeft een lange reis gemaakt. Wilt u wat te eten?” “Graag, vrouwe.” Mathilde verdween naar de keuken en Richard en de ridder namen plaats voor het vuur, terwijl Mariena rustig doorging met borduren. “Ik hoop dat uw reis zonder al te erge ongemakken was?” “Zeker, zeker. Hoewel het eten in de herbergen natuurlijk nooit zo goed was als thuis.” Mariena grimaste. Zijn reis was zeker goed geweest: een rijtuig dat hem beschermd had tegen de septemberse regenbuien, tegen uitputting van een reis te paard en tegen de harde wind van de laatste dagen. Heel anders dan voor zijn soldaten. Die waren natgeregend, koud van de wind en vermoeid van de lange ritten te paard. Mariena wist ook zeker dat ze veel minder goed te eten hadden gekregen dan die dikke, opgedofte ridder. Mathilde kwam binnen, in haar handen een dienblad met een kom soep, een stuk braadvlees, brood, kaas en een karaf wijn. Ze zette het neer voor de ridder. Op zijn gezicht, zag Mariena verbolgen, lag een verbaasde blik. Ontzet, nog net niet verafschuwend. Vond hij dit niet goed genoeg? Dit was zondags eten, en dat op zomaar een dag. ’s Middags nog wel. Meestal was het nu lichte soep, meer niet. Geen brood, vlees, kaas en ze had haar ouders ’s middags nog nooit wijn zien drinken. ’s Avonds aten ze meestal stamppot. Alleen op zondag hadden ze echt vlees. Simpelweg omdat Lisa voor een groot aantal mensen moest koken en dan was stamppot gewoon makkelijk. Ze snapte er niets van. Blijkbaar zag haar moeder de blik op haar gezicht, want ze hield haar vinger tegen haar lippen. “Mariena, kom je mee? Ik heb je hulp nodig.” Mariena begreep de hint, stond rustig op, knikte naar hun gast en liep haar moeder achterna. Normaal zou ze eerst gevraagd hebben waarvoor haar moeder haar hulp nodig had, voor ze zomaar meeging. Maar nu was elk excuus welkom om weg te komen bij die akelige kerel. |
|||||
|