| |||||
Het zweet liep in straaltjes van de rug van het dertienjarige meisje. Het was warm, warmer dan de meeste zomers, maar de oogst moest nú binnen gehaald worden. Er was slecht weer opkomst: onweer. En de droogte van de afgelopen tijd had dat extra gevaarlijk gemaakt: één inslag in één boom en er was een grote kans dat hele velden in brand zouden vliegen. Als de oogst dan niet binnen was... Met de sikkel sneed ze de graanstengels af. Vervolgens liet ze hen in de mand op haar rug glijden. Nog even en dan was de mand weer vol. Kleine kinderen liepen her en der, opzoek naar de graanstengels die de ouderen gemist of laten vallen hadden. Met de nu volle mand liep ze naar de schuur, waar Johan en een paar kinderen er bundels van maakten. De kinderen wisselden het werk op de akkers af met het werk in de schaduw van de schuur, zodat ze niet verbrandden. Ze veegde het zweet van haar voorhoofd, zonder veel effect. In de verte kwamen donkere wolken aan rollen. Gelukkig waren ze bijna klaar. Ze hees de mand recht en begon weer met het afsneden van de graanstengels Een felle lichtflits. Mariena begon te tellen. Een… twee… drie… vier… vijf… zes… zeven… acht… negen…KABOEM!!! Het was niet ver weg. Haar vader had haar geleerd dat je bij twee tellen en minder zo snel mogelijk dekking moest zoeken: de donder was héél dichtbij. Maar nu was de donder pas bij tien: nog tijd genoeg om de laatste dingen in de wagen te laden. Ze kijk uit over de droge, bruingrijze akker. Hoe mooi had het er die ochtend toch uit gezien. Het gouden koren, bijna oranje in het vroege ochtendlicht. Nu was de aarde kaal, met wat gelige stoppels. De grond was bruin, grijs eigenlijk, door de droogte. Raar eigenlijk, als je bedacht dat dit meer hoop gaf: ze hadden immers op tijd het graan binnen gehaald, vóór de onweersbui. Johan stapte op de bok en hees de kleine Mare, het dochtertje van de kokkin, naast zich. Hij klokte tegen het paard en reed weg. De andere kinderen die naar het kasteel zouden gaan, moesten met Mariena lopen. “Kom op, we moeten opschieten! De onweersbui kan elk moment losbarsten.” Als om haar woorden kracht bij te zetten, flitste het licht. Mariena telde opnieuw. Een… twee… drie… vier… vijf….KABOEM! Dat was niet goed. Het onweer was sneller dichterbij gekomen dan ze had verwacht. Ze moesten opschieten… Maar zouden ze het nog wel redden naar het kasteel? De boerderij van Johan was dichterbij, maar wel de andere kant op. Ze had niet lang om na te denken. Een volgende donderklap vertelde haar dat ze op moesten schieten. Ze zouden naar de boerderij van Ties gaan. Die lag onderweg naar het kasteel en dan waren Hazel en Mart tenminste weer thuis. “Goed allemaal, opschieten!” Weer een felle lichtflits. Gejaagd telde Mariena. Drie tellen. Gelukkig was de boerderij in zicht. Wat was ze blij dat ze in plaats van de weg naar het kasteel het paadje naar de boerderij van Ties was ingeslagen. Ze waren nooit op tijd geweest. “Kom op!” spoorde ze de kleintjes aan. “We zijn er bijna!” Een felle flits met vrijwel direct daarna een oorverdovende donderklap deed het groepje kinderen rennen naar de boerderij. “Mama, mama!” riep Hazel. Hannah kwam direct naar buiten en keek verbaasd bij de groep van zeven kinderen die met haar dochter meekwam. Ze dirigeerde de kinderen naar binnen en wende zich tot Mariena. “Waarom zijn jullie niet naar het kasteel gegaan?” “Dat hadden we nooit gered. We hebben zo snel gelopen als we konden en waren eigenlijk nog te laat hier.” Hannah knikte. “Het is maar goed dat ik stamppot voor de rest van de week gemaakt heb, in plaats van alleen voor vandaag. Anders hadden we nooit genoeg gehad.” Plotseling leek Hannah iets te bedenken. “Weet heer Richard eigenlijk wel dat je deze kant op bent gegaan?” Mariena schudden haar hoofd. “Nee, maar hij weet wel dat ik met dit weer geen risico’s zou nemen. Hij zal er wel op rekenen dat we of hier zitten, of in de boerderij van Johan.” “Goed dan. Er nu toch niets dat we kunnen doen. Niemand kan met dit weer naar buiten, dat is te gevaarlijk.” De zon was ondergegaan, maar door de bliksem leek er nauwelijks verschil. Weer een lichtflits. Een enorme knal en… het gekraak van versplinterd hout. De kinderen die tot nu toe onrustig in de bedstede hadden gelegen, kropen nu verschrikt nog dichter tegen elkaar aan. Ties sprong op en rende naar buiten, Hannah volgde hem direct. “NEE!” Hannah draaide zich om naar binnen. “De bliksem is in de boom geslagen! Hij staat in lichterlaaie!” Ze wende zich tot Mariena: “We moeten het vuur doven. We maken een ketting van de pomp naar de brand, en proberen het te blussen. De kleine kinderen dicht bij de pomp, Karel zal pompen.” Mariena gaf snel het plan door aan de kinderen, die direct uit de bedstee klommen. Alleen kleine Jeanne moest blijven zitten: ze was pas zes en zou alleen maar in de weg lopen. De kinderen verzamelde emmers, pannen en ketels, Karel nam een grote ketel en begon direct die te vullen. In een razend tempo werd het water doorgeven en langs de randen van het vuur gegooid: het mocht zich niet verspreiden. De boom was niet meer te redden, dat was bovendien onnodig. Maar zodra het vuur over zou slaan naar het gras, of één van de hekken, zou het ook bij de boerderij komen. En dat moest koste wat koste voorkomen worden. |
|||||
|