| |||||
Lidhia haalde eens diep water, en liet het vanuit haar kieuwen langzaam en warm langs haar heupen naar buiten stromen. Traag draaide ze zich in het vrije water op haar buik; dook kalm naar het nachtkastje, waar haar voorlopige dagboek en haar kraspen op lagen. „Ik hoop dat mijn gepraat jou een beetje kan helpen,” zei Lidhia. „Meer dan alleen maar zeggen wat ik denk kan ik ook niet, en ik snap lang niet alles in jouw wereld. Maar ik ben het wèl met je vader eens: is het niet beter om Rosa gewoon op te bellen?” Als Gabriëlle in haar situatie had kunnen fronsen, had ze het nu gedaan. Dit was één van de dingen die ze liever niet wilde horen van Lidhia, maar op dit moment kon ze er weinig aan veranderen. Lidhia praatte zachtjes verder zonder Gabriëlles plotseling nukkige houding op te kunnen merken. „Als je je zorgen maakt om Rosa, dan is het toch de beste manier om contact met haar te zoeken?” gebruikte het prinsesje haar logica. „Volgens mij is het net zo moeilijk voor je om niet te weten hoe het met haar is, als om te weten te komen dat er in het medisch centrum iets met haar gebeurd zou zijn…” Lidhia pauzeerde even om Gabriëlle de tijd te geven haar argumentatie te volgen. „Maar, lieve Gabriëlle, zou het niet fijn zijn om te ontdekken dat alles goed met haar is? Die kans bestaat toch óók? En om daar achter te komen hoef je alleen maar te bellen. Dat is voor jou met de telefoon heel wat eenvoudiger dan voor ons, hier in Liliaño…” Ze pakte een leeg vel yithri uit het nachtkastje, en nam haar kraspen ter hand, waarna ze plaatsnam aan haar parelmoeren schrijftafeltje, dat in alle kleuren van de regenboog glansde bij Lidhia’s schijnsel. „Ik heb een gedicht gemaakt,” kondigde Lidhia aan. „Voor jou.” Oh? dacht Gabriëlle bij die onverwachte mededeling. Lidhia legde uit:„Gisteravond in de salon heb ik het in klad uitgewerkt — eerlijk toegegeven: als afleiding voor mijzelf. Ik had het alleen nog niet netjes uitgeschreven. Het leek me wel van toepassing op jou — op meerdere manieren.” Gabriëlle herinnerde zich hoe Lidhia zich stilletjes in een hoekje had teruggetrokken na hun stille terugkomst in het paleis. De prinses had als reactie op Kirja’s dood een scala aan emoties doorgemaakt, maar er was die avond inderdaad een bepaalde periode geweest waarin de waterlinge haar gevoelens volledig onder controle leek te hebben en stilletjes op een velletje yithri had zitten krabbelen, terwijl in de achtergrond het koningspaar met Kirja’s zwaar aangeslagen ouders sprak. Gabriëlle had zich afgevraagd wat ze van Lidhia’s houding moest denken, maar het uitwerken van een gedicht voor iemand anders zou een goede verklaring zijn voor die tijdelijke gevoelsstilte en het uiteindelijk volgekraste blaadje, dat nu opnieuw door Lidhia tevoorschijn werd gehaald. Wat lief van haar, om een gedicht voor mij te bedenken terwijl ze Kirja nog maar net was kwijtgeraakt, dacht ze. Haar irritatie over Lidhia’s ‘bemoeienis’ rond haar aarzeling om Rosa te bellen loste op als suiker in verse koffie. Lidhia begon te schrijven. Gabriëlle kon, zoals gewoonlijk, geen touw aan het complexe schrift vastknopen, maar toen Lidhia klaar was, zei ze onzeker: „Ik hoop dat je het mooi zult vinden.” Ze droeg met gevoel het resultaat voor. De lessen ‘Dichtkunst en Declamatie’ die ze van magister Toenak gehad had, deden zich duidelijk gelden: „Zij weet het en weet het niet. Zij weet het, wat mijn mond niet zeggen kan. Zij weet het en ze weet het niet. Zij wil het niet weten; niet toegeven. Zij weet het en ik ook.” Gabriëlle was ontroerd bij de onverwachte diepgang die in het vriendschappelijke stukje poëzie verborgen lag, al was de eenmalige voordracht niet genoeg om het tot in alle finesses te kunnen bevatten. De inhoud van het gedicht frustreerde haar echter: Heb ik nog wel hoop dat alles goed zal komen? Maar Lidhia’s bedoeling was haar bijzonder duidelijk, en de weergave van wat zij voelde en meemaakte was buitengewoon accuraat, gevat in zó weinig woorden. Niet verwonderlijk, dacht ze. Zij weet precies wat ik voel en ervaar! Maar het is knap van haar om dat zo te kunnen! „Ik hoop dat je het mooi vindt,” herhaalde prinses Lidhia haar verlangen terwijl ze omhoog keek naar haar spiegelbeeld, enkele meters boven het plafond. „Maar ik hoor het vast nog wel van je,” voegde ze er met haar bekende glimlach aan toe voordat ze zich uitgebreid uitrekte en daarmee tegelijk met Gabriëlle ontdekte dat ze haar gewonde rug nog maar beter een beetje kon ontzien. Het prinsesje zette zich af van de bodem. Met een trage combinatie van een achterwaartse salto en een kurkentrekker kwam ze op haar buik op het spiegelbed terecht, waar ze haar armen gevouwen onder haar kin legde. Gabriëlle genóót van de onderwater-acrobatiek. Lidhia sloot haar ogen. „Ik ben echt bezorgd om Tirashya, Gabriëlle,” gaf ze toe. Die mededeling kwam voor Gabriëlle niet echt onverwacht: ze had Lidhia’s gevoelsomslag live meegekregen. En Gabriëlle bedacht dat dit gevoel wel heel nauw overeenkwam met haar eigen zorgen om het jongere waterlingmeisje, dat bovenop het verdriet om Kirja’s gewelddadige vergiftiging ook nog eens zichzelf de schuld gaf van die tragedie. Gabriëlle merkte hoe het bezorgd-zijn van Lidhia omsloeg in een wankele balans tussen verdriet en woede. Het prinsesje draaide plotseling haar hoofd; keek opzij in het op dit moment oranje schemerlicht van de nautische bacteriën in het plafond. „Ik hield veel van Kirja,” mijmerde Lidhia. „Die stomme Hagiysh. Ik had het echt nooit kunnen denken dat hij het was die mij toen aangevallen heeft in de oostelijke gang!” De balans schommelde terug naar verdriet. Lidhia vervolgde: „Kirja was echt als een grote zus voor me, maar anders dan Eliyna: die bemoeit zich nooit zoveel met mij. Jij hebt haar nog niet ontmoet, geloof ik — toch?” Nee, klopt, dacht Gabriëlle. Lidhia vervolgde: „Kirja zòrgde echt voor mij. Ze luisterde naar me als ik met moeilijkheden zat en ik vond het fijn om te horen dat ze voor mij bidt — bad.” Woede kreeg weer de overhand in de verwonde ziel van het prinsesje. „En nu wordt haar lichaampje vandaag bijgezet. Als ik eraan denk dat Hagiysh al die tijd al onze plannen en al onze meest persoonlijke momenten heeft meegemaakt — terwijl hij uiteindelijk Kirja heeft vermoord… Dat hij ook degene was die magister Toenak ontvoerd heeft… en die mij aanviel in die gang, toen we op zoek waren naar de magister…” Ze schudde haar hoofd. „Ik kan er met mijn verstand niet bij, Gabriëlle. Snap jij het?” Lidhia legde moedeloos haar hoofd op het kussen; liet haar handen eronder glijden. Gabriëlle kon het niet helpen haar eigen favoriete slaaphouding daarin te herkennen. Is dit dan tòch alleen maar een droom? vroeg ze zich af. Nee, besloot ze zelf. Hoe kan ik nou in een droom zo vlot zo’n mooi gedicht bedenken? Opnieuw sloot Lidhia haar ogen. Ik zou wel willen dat ze het nog honderd keer voorleest, wenste Gabriëlle. Dan zou ik het kunnen opschrijven zodra ik weer wakker werd. Lidhia haalde diep water. Ze zou zometeen wel weer in slaap vallen… |
|||||
|