| |||||
Zodra ze de keukendeur achter zich liet dichtvallen, klonk haar vaders stem vanuit de kamer: „Ha, ben je daar! Ga je mee? Gaan we even langs opa en oma.” Ze hurkte; fluisterde: „Hoi beessie!” — en terwijl ze haar hand over de hoog opgetilde rug van het spinnende diertje aan haar voeten liet glijden riep ze terug: „Ga maar, pap. Ik heb geen zin. Hoofdpijn.” Meteen kwam hij bezorgd de keuken binnenlopen. „Moet ik anders óók thuisblijven?” vroeg hij. „Nee, ga maar.” Ze stond voorzichtig op om het bonken in haar hoofd te ontzien. „Ik ga even plat, denk ik. ’k Wil even alleen zijn.” „Oké, meisje van me,” antwoordde haar vader, die haar voorzichtig een kus op het winterkoude voorhoofd drukte. „Doe maar rustig aan, dan. Goed? Dan zie ik je straks wel weer.” „Tot straks! Doe ze de groeten, hè?” „Doe ik,” antwoordde hij, terwijl hij de keuken uit liep. De voordeur viel dicht op het moment dat zij haar jas aan een haakje hing. Ze had zich tot halverwege de trap gesleept toen ze de auto hoorde starten. Even rust, dacht ze. Even stilte. Even geen gevoelens — hoop ik. Haar kamer vormde een veilige thuishaven, waar ze gewoon zichzelf kon zijn, al vroeg ze zich af wat dat nog inhield. Ze sloot de Luxaflex en ging zitten op haar bed, tegenover de klerenkast die ze al vanaf haar achtste had. Er bovenop zat een gele teddybeer die haar met zijn vriendelijke, zwarte kraalogen aankeek. Teddy was ouder dan haar eerste herinneringen en was pas toen zij tien jaar oud was vanaf zijn plekje aan het hoofdeinde van haar bed naar zijn huidige plekje bovenop die kast verhuisd. Even keek ze haar warme jeugdherinnering recht in de ogen. Hij had een paar kale plekken: stille getuigen van de vele troostrijke momenten die hij haar al bezorgd had… Een glazige blik vormde zich in de hare. Ze stond op; pakte de stoffige beer van de kast en ging weer zitten — Teddy op schoot. Zacht legde ze haar armen om de niet-aanwezige schouders van de grote knuffel en drukte ze het pluche tegen zich aan. Ze had zich een speciaal toontje aangewend om dieren aan te spreken — dieren, baby’s en knuffels. Een lief, zacht, kinderlijk stemmetje; een speciale manier van praten. Terwijl ze Teddy even iets van zich af hield om hem aan te kunnen kijken, zei ze: „Zó zou het moeten zijn, hè? Lief en veilig. Jij zou mij geen dingen laten doen die ik niet fijn vind omdat ik niet van jou houd, hè? Jij zou me respecteren om wie ik bèn.” Ze omhelsde haar knuffel weer. Opnieuw drukte ze hem tegen zich aan. Een eenzame traan rolde over haar linkerwang. „Bij jou mag ik mijzelf zijn. Jij denkt niet alleen maar aan seks.” Het stemmetje kreeg een scherp randje tijdens die laatste paar woorden — een subtiele verandering was het, die zich voortzette in: „Wie ben jij eigenlijk?” Ze hield de teddybeer opnieuw bij zich vandaan, maar haar blik was ditmaal afstandelijk. Wantrouwen mengde zich door haar nu snijdende stem toen ze vroeg: „Zeg op! Wie ben jij? Ben je Tim — of meneer Ter Heerdt, soms!?” Haar ogen samengeknepen tot spleetjes en haar ademhaling snel en oppervlakkig staarde ze het knuffelbeest op schoot venijnig in het sullige gezicht. „Wàt zeg je?” eiste ze langzaam, waarop ze begreep: „O. Ja, natúúrlijk.” Als de teddy geleefd had, was hij nu aan de blik in haar ogen bezweken. Maar zo ver wilde ze het niet laten komen. Nog niet. Ze stond op; liet de beer expres achteloos op de grond vallen. „Blijf daar,” commandeerde ze met een stem zó koud, dat die zelfs haar vader nachtmerries bezorgd zou hebben. Als in een trance pakte ze een groene bagagespin met rode haken uit haar kast. Met één hand zette ze de beer ruw op haar bureaustoel. Al snel lagen twee armen van de elastieken spin strak om de nek van haar oudste, meest geliefde knuffel. Ze haakte, precair wiebelend op haar bureaustoel, de twee nog losse spinnenpoten om de bevestiging van de lamp aan het plafond, zodat haar teddybeer vrij in de ruimte hing. Langzaam liep ze om de hulpeloos bungelende Teddy heen. „Zooo, nu voelt ú eens hoe het is om geen kant op te kunnen!” Nog een rondje liep ze, slóóp ze, als een tijger om zijn prooi. „Nu voelt ú eens wat het is om bàng te zijn!” Ze hield stil toen ze achter hem stond. Eén tel, waarin ze haar onderlip ietsje omhoog duwde bij een nieuw idee. Ze klemde haar kaken strak op elkaar. Haar hand schoot zo onverwacht als een aanvallende cobra onder de zachte beer door omhoog, waar ze hem vol in zijn kruis greep en haar smalle vingers uit alle macht in het gevoelloze pluche knepen. Ze kermde het uit bij de woede die in haar vrijkwam — ze kon wel krijsen, maar hield zich in vanwege de buren… Ze liet haar knuffelbeer los, die een paar keer aan het elastiek heen en weer stuiterde voor hij weer stil hing. Op haar bureau lag een schaar — maar niet lang meer. Vanuit de dreigende stilte kwam de tweede aanval onverwacht hard aan. Vijf intense minuten later lag ze snikkend op de vloerbedekking tussen rafelige flarden gele pluche en een lichtblauwe massa schuimrubberen vlokjes. Aan de armatuur boven haar hing, nutteloos, een lege bagagespin. |
|||||
|